415
dong hoogst moeielijk, van daar af bereikt men Toba over den groo-
ten en kleinen Badak langs smalle voetpaden, die weinig bezwaren
opleveren. Het terrein, dat zich omstreeks 1000 M. boven den
zeespiegel' verheft, met vele heuvelen van 10 tot 100 M. hoogte,
is over het algemeen slechts met alang alatig begroeid. Yan de
enkele hooge bergen is de bijna overal zichtbare Dollok linoen (tus-
schen Boetar en het gebied van Bahal Batoe) de voornaamste; hij
wordt geschat 2400 M. hoog te zijn.
Er worden talrijke bergstroompjes en beken aangetroffen, maar de
naam van rivier kan slechts worden toegekend aan de Aik Parpangi-
rang in Bahal Batoe, de Aik Boetar in het landschap van dien naam
en de Aik Si Mok Mok in Loeboe Siregar. Slechts in de laagten
en ravijnen treft men sawahvelden aan, die op zeer primitieve wijze
bewerkt worden. Behalve in de nabijheid der kampongs, vindt men
slechts spaarzaam eeuig geboomte of struikgewas. De temperatuur
is hier gematigd, soms zelfs koud. Het land bevat verscheidene
districten (marga's) of eigenlijk groepen van kampongs, waarvan de
voornaamste zijn: Bahal Batoe, Loeboe Siregar, Si Andjoer, Si Geang
Geang, Pitoe Bosi, Paranginan, Litoeng ni Hoeta, ïfaga Sariboe en
Boetar. In de valleien aan het Toba-meer onderscheidt men echter
tal van kleinere marga's. Het aantal kampongs, waaruit eene marga
bestaat, loopt doorgaans uiteen van 4 tot 40, ofschoon er ook enkele
landschappen zijn die SO a 100 kampongs tellen.
Elke kampong staat onder een eigen hoofd of radja, die veelal de
inzichten van het voornaamste of invloedrijkste hoofd der marga slechts
volgt, voor zoover hij dit met de belangen zijner eigen kampong
of met de afspraken tusschen de kampongs onderling bestaanbaar
acht. Doorgaans leggen die hoofden het meeste gewicht in de schaal,
welke zeiven of wier onderhoorigen aau de inwoners van vele andere
kampongs of marga's verwant zijn. De kampongs bestaan hoogstens
slechts uit een zestiental woonhuizen en loppo's (huizen meer tot alge
meen dan tot bijzonder gebruik bestemd), doch bezitten een bijzonder
sterk verdedigingsvermogen, daar ze omringd zijn door hooge borstwe
ringen en steil afgegraven grachten, of op punten liggen die niet anders
zijn te bereiken dan door ravijnen. Dit geldt echter niet of althans
in mindere mate die kampongs, welke in de verschillende valleien