461 noodig hadden! Dat is afdoende. Maar X. deelt niet mede, dat de Romeinen meer hooi op hun vork hadden dan Noordelijk-Afrika, en dat zij te voorzichtig waren om een last op zich te nemen, die hun te zwaar toescheen, waarom zij in het westen, Mauritanië lieten bestaan, en hunne nieuwe provincie, die zich van het eiland Tabarka westwaarts langs de kust uitbreidde tot aan de Kerkannah eilanden, aan drie zijden lieten omringen door hunne bondgenooten de Nu- midiërs. Evenmin deelt hij mede, dat toen Jugurtha in 104 v. C. door verraad was overwonnen en vermoord, de Romeinen den verrader, koning Bochus, beloonden met westelijk Numidië, en de rest van dat land overlieten aan de afstammelingen van Masioissa, wel we tende dat geen hunner zoude pogen om zich te verzetten, eene ziens wijze die zoo juist was, dat een volgend geslacht zich reeds zoo met de veroveraars had vereenzelvigd, dat, wanneer b. v. b. de eene vorst aan de zijde van Pompejus stond, men zeker kon zijn den anderen aan de zijde van Cezar te vinden, totdat de laatste in den slag bij Thapsus in 47, Metellus Scipio met diens Numidischen bond genoot Juba I versloeg, en niet alleen het Romeinsclie grondge bied, maar ook Mauritanië, dat later door Augustus aan Juba II werd gegeven, vergrootte. -—Toen de laatste 50 jaren daarna stierf, hadden de Romeinsclie wetten, zeden en gewoonten reeds zoo de overhand verkregen, dat Mauritanië rijp was voor eene vreedzame inlijving, die ook zoude hebben plaats gehad, wanneer Caligula, den laat- sten koning Ptolomeus niet had laten verworgen, waardoor een op stand uitbarstte, die zeer gemakkelijk werd bedwongen. Yan af dat oogenblik waren er in Noord-Afrika geeue onafhankelijke sta ten meer. De Romeinen waren meester en hadden om zoover te komen, niet 300 jaren, zooals X. opgeeft, maar minder dan 200 jaren besteed, terwijl zestig jaren daarna onder Trajanus de sa mensmelting reeds zoo volledig was, dat in een besluit waarbij de verbanning van een Romeinsch burger werd uitgesproken, Afrika als woonplaats werd verboden, omdat de gestrafte daar een twee de vaderland, in alles gelijk aan het eerste, zoude vinden. De Ro meinen gingen in Afrika onze voorouders voor in het toepassen der staatkunde, door hen en door ons met zooveel vrucht toegepast, 1885, Dl. I. 30

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 467