476 De verovering van Algérië is kostbaar geweest, en 't geen men duur heeft betaald, stelt men op waarde. Dat doen de Franschen die altijd iets moeten hebben, waarop zij trotsch kunnen zijn, en die ik las de snedige opmerking eenigen tijd geleden in een Indisch blad toen zij niets anders meer konden aanvoeren, 't waren op de vijf milliarden, die ze aan oorlogskosten moesten betalen, er zich lekker mede makende, dat geen ander volk hen dat zoude kunnen nadoen. JSTu is het Algérië, dat moet bewijzen, dat ze ten minste kunnen koloniseeren. Wel nu laat ze koloniseeren, maar stel ze in Godsnaam ons niet tot voorbeeld. Denk aan den Elzas en Lotharingen, waarmede zij vrij waarschijnlijk den Algerijnschen roem betaalden. Laat het niet zoover komen, dat wij den roem, in Atjeh behaald, betalen met het overige Sumatra, of' Java. [26]. H. A. A. N. AA5TEE KENINGEN. (17) A governo voor hen die altijd klagen over het in den beginne zenden eener te kleine troe^ penmacht, wanneer hier in Indië onrustige bewegingen niet in den aanvang onderdrukt worden. In de geschiedenis der verovering van Algérië door de Franschen stuit men telkens op dergelijke voorbeelden. (18) Te oordeelen naar een entrefilet in het Algemeen Dagblad van X. I. eenige maanden geleden, is het Fransche volk over die handeling zoo verontwaardigd geweest, dat de vernielde Koubba weder is opgebouwd. Het dagblad meent dat de Franschen, evenals wij te Atjeh, eene vernielde missigit weder opbouwden. Geheel juist is dit niet. Blijkbaar hebben de Franschen de gepleegde grafschennis weder willen goed maken. (19) "Wie bebouwen den grond? De kolonisten? Ja maar in naam. Ga eens een kijkje nemen in de Metidja en den Teil, en tel de Arabieren en negers eens, die zich daar voor daggeld verhuren. Wat doet het gros der kolonisten? Handel drijven, en herbergen en tapperijen langs den weg op richten, waar zij afschuwelijke waar voor veel geld verkoopen. Caravanserails pachten, waar zij den reiziger afzetten, de doortrekkende troepen bedriegen in hunne leverantiën en met de Arabieren drinken. Ik heb van het land niet veel meer gezien dan den Teil, maar wat ik er van zag, heeft mij alle hoop ontnomen, dat deze schoone streek ooit zal worden wat zij thans reeds had kunnen zijn. le luitenant De Ras. Gids 1879. (20) Tijdens den generaal Damremont lieten duizende soldaten hun leven, bij de werken tot ver betering van den gezondheidstoestand der Metidja. Terecht zeggen dan ook de Arabieren dat de vlakte der Metidja op het gebeente der Christenen rust. le luitenant De Ras. Gids 1879. (21) Zie Edouard Cat, maitre de conférences de géographie a l'école supérieure des lettres d'Alger, in de Revue Xouvelle van September 1881. (22) Ook in de provincie Oran. (Zie Spectateur Militaire 49—50). (23) Zie ook „Le Siège de Zaatscha. Souvenirs de la campagne de Ziban, par M. le Capitaine Charles Bocher." Revue des deux mondes. April 1851. (24) Heeft X. niet begrepen, dat wanneer hij beweert, en 't volgt uit zijn uitroep, dat de Franschen yóór 1849 slechts tegen de Arabieren streden, de naam van Bugeaud er niet bij wint.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 482