503 20 zee- en 6 rivierschepen voor de Gouvernements-marine noodig is, hetgeen eene vermeerdering van de bestaande formatie met 11 zeeschepen aanwijst. Alsnu overgaande tot de bespreking der militaire marine, stelt haar twee eischen, n. 1.1° ons gezag tegenover den Inlandschen vijand gewa penderhand te steunen en 2° onze bezittingen tegen eene vreemde mogend heid eervol te verdedigen. Om aan den eisch sub 2 te beantwoorden, zegt S., dat zij de elemen ten in zich moet bevatten, om zich „nu en dan in smaldeel te vertoonen op die plaatsen, waar vertoon van macht en opwekking van het noodige ontzag, voor eene bestendige goede orde noodig is". Terecht merkt S. op, dat het een onpractisch en duur stelsel zoude zijn om daarvoor andere schepen te bestemmen, dan voor het voldoen aan den tweeden eisch noodig zijn. Maar, vragen wij, zijn die eischen op enkele punten wel te vereenigen. Opdat de oorlogsmarine met succes tegen Inlandsche volken zal kunnen optreden, is het dunkt ons, minder noodig dat zij zich in smaldeel vereenigt om ontzag in te boezemen, dan wel dat de oorlogsschepen, zonder verlies hunner zeewaardigheid of zonder te kort te doen aan de eischen van een oorlogsschip, geringen diepgang hebben, opdat zij hun geschut kunnen doen spreken op plaatsen, waar de landmacht bezwaarlijk kan komen, dan wel waar deze den steun der Marine behoeft, m. a. w. hoe geringer diepgang, hoe dichter zij bij de kust kunnen komen, hoe veidei zij de rivieren op kunnen varen, des te meer diensten zullen zij kunnen presteeren tegenover Inlandsche volkenen dit blijft noodig wanneer de Gouv. marine daartoe niet in staat wordt gesteld. Is die eisch in over eenstemming te brengen met den tweeden? Over den diepgang van zijn oorlogsschip sprekende, zegt S. op eene andere plaats in verband met de eischen der zeewaardigheid en de overigen, wenschte ik den te geven diepgang of andere afmetingen niet aan cijfers te binden. Dat zij het Oostgat van Soerabaja moeten binnen kunnen komen, spreekt van zelve, doch een diepgang van 55 cM. zal aan de bedoelde eischen geen afbreuk doen, welk laatste wel het geval zoude wezen, indien men vorderde, dat zij het Westgat moesten kunnen instoomen. Alvorens het type en het aantal van de door hem gewenschte oorlogs schepen aan te geven, deelt de heer V. voorat zijne beschouwingen mede, omtrent eene maritieme verdediging van Indië tegen eene vreemde mo gendheid, en vat die in de volgende 10 stellingen samen: Wij vermoeden dat dit eene drukfout is. Wij vonden aangeteekend, dat het Westgat twee vaargeulen heeft, welke hij laag water en 11 voet diepte heb ben, terwijl de vaargeul in het Oostgat bij laag water 12 j voet diepte heeft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 509