530
luitenant Nix bezetde artillerie moest naar de bevriende hoeta Si
Haen marcheeren en daar den uitslag van een stormaanval, waaraan
ook hare dekking zou deelnemen, afwachten.
Terwijl de dwangarbeiders, onder bescherming van het vuur der
lc compagnie, de stormladders plaatsten, begaven de drie beschikbare
sectiën der 3e compagnie onder luitenant Schafer en het detachement
Spandaw zich langs den voet der borstwering uit de flank marchee-
rende, naar de Westerface om daar het signaal tot stormen af te wach
ten. Zoodra de beschikbare ladders geplaatst waren, werd na het
afgeven van een salvo den stormmarsch geblazen en de hoeta van de
West- en Zuidzijde beklommen.
Met veel inspanning gelukte het aan de manschappen zich door de
levende bamboedoeri op den hoofdwal heen te werkende vijand
verdedigde zich slechts een oogenblik, doch sloeg met achterlating
van 4 dooden in Noordelijke richting op de vlucht, zoodra de le com
pagnie binnendrong, waarin hij hier belemmerd werd door de vele
randjoe's waarmede het terrein bezaaid was. De hem nagezonden
salvo's verwondden o. a. het hoofd van Saon Angin en doodden diens
zoon. De laatste bleef in onze handen.
De vermeestering der hoeta, welke omstreeks 12.15 u. n. m.
plaats had, kostte ons slechts één gewonde, nl. de fourier Wacker
alg. st. N°. 8326, die, op de borstwering staande, ernstig aan het
been gekwetst werd. Na de vermeestering werd nog een eur. fuselier
gewond door het vuur, dat van de zijde van Djoeara nog eenigen
tijd op Saon Angin werd onderhouden. Deze hoeta bleek met zorg
versterkt en door een dubbelen wal omgeven te zijn, welke zoo steil
mogelijk opgezet en met levende bamboedoeri beplant was. De
Westerface was van banketten voorzien, terwijl op de plongée dikke
planken tot dekking geplaatst warendeze planken waren door onze
salvo's op vele plaatsen doorboord. De ingangen waren van zeer
solide deuren voorzienin den wal welke het Zuidelijk van het
Noordelijk deel scheidde, was eene onderaardsche gemeenschap. Het
bastion in de Westerface was hooger dan de borstwering, en gaf
gelegenheid tot zeer plongeerend vuur. Binnen de hoeta bevonden
zich solide houten woningen, welke met kunstig snijwerk versierd
waren. Alvorens deze te kunnen doorzoeken, had een der dwangar-