583
wel bepaaldelijk van de 3e en 5e Compagnie bijgewoond, waarbij
uitstekend werd geëxerceerd, en waar de verlengde stap zoo goed
werd uitgevoerd, dat alle paarden behoorlijk hunne stelling behielden,
zich niet te veel animeerden en niet uit de hand geraakten. Maar
dat was bij batterij-commandanten, die hun taak verstonden, en die
hunne batterijen zoodanig gedrild hadden, dat zij handelbaar, handzaam
en buigzaam waren geworden.
Trouwens de heer Gr. is in al zijne uitlatingen even onbeslist. Zegt
hij, zooals ik hier boven aanstipte, in zijn laatste opstel zelf, dat
bij de meeste bergbatterjjen wordt gedraafd, in zijn eerste opstel
(N°. 11 jaarg. '84) zegt hij, dat de verlengde stap over algemeen
slecht wordt uitgevoerd, (blz. 514). Daarin schuilt dus eene stilzwij
gende erkenning, dat eene goede uitvoering mogelijk is en ook
voorkomt, wat dan ook aansluit bij hetgeen ik dienaangaande hier
boven constateerde.
Ik weet niet dat het onmogelijk is, om bij een marsch achterblijvende
stukken of draagpaarden te laten opsluiten, zonder te doen draven.
Bij den meestertoon waarop mij die vraag wordt voorgelegd, moge
dit antwoord dom zijn, helaas het is niet anders!
Maar Mijnheer Gr., die mij de vraag voorlegt of ik wel eens eene
bergbatterij heb gecommandeerd, en na afloop van enkele bewegingen
de sporen der affuiten op het terrein waargenomen, zonder echter, even
onbeslist als overal, daarop te laten volgen, dat gij dit wel hebt
gedaan, bij mij bleven als batterij-commandant geene stukken of
draagpaarden op den marsch achter, want ik heb steeds de ernstigste
naleving geëischt van de vijfde alinea van 140, Batterijschool,
tweede gedeelte.
Neen, bij al deze door u opgesomde punten ziet gij, dat mijne
ervaring mij niet, zelfs niet een weinig, in den steek liet, maar ik
herhaal hier nogmaals, wat ik reeds te voren zeide, dat de korte
stap niet voldoende wordt beoefend. Daarin schuilt de groote fout
van de onverantwoordelijk slechte gedrildheid der Batterij of Batterijen,
waarbij gij dergelijke ervaringen hebt kunnen opdoen.
Och, haddet gij mijn repliek met ernst gelezen, gij zoudt daaruit
hebben beseft, dat ik slechts met groote zachtheid de wonde plek
heb willen aanwijzen. Nu gij evenwel, in stede van daardoor tot