592
in eene noot, geplaatst onder zijn opstel van December 1876 (1),
verklaarde, dat het eenige officieele schrijven door hem over de
oorlogsvoering in Atjeh gericht aan het Indisch Bestuurwanneer
zijn geheugen hem niet bedroog, dagteekende van het laatst van
Januari of het begin van Februari 1875. Wat betreft laatstbedoeld
schrijven, meent gij dat Pel dit waarschijnlijk niet, of althans niet
officieel geweten heeft. Ik deel die meening niet. Stel dat de Mi
nister schreef op den 10™ Februari, dan is de dépêche toen stellig
op den 25™ Maart d. a. v. te Batavia geweestongeveer te gelijk
met den Gouverneur-Generaal Van Lansbergedie op den 26 Maart
1875 het bestuur overnam.
En de reis van Batavia naar Atjeh duurt hoogstens 10 dagen.
Pel kan derhalve met den inhoud van dat schrijven, 't zij dan offi
cieel, 't zij niet officieel, niet alleen zijn bekend geweest, maar daar
van reeds kennis hebben gedragen, weken vóór zijn brief van 30
April 1875; en 't is niet onaanneembaar, dat het in verband met
de reeds in November te voren ontvangen wenken en beschouwin
gen, invloed heeft uitgeoefend op den zoo even genoemden, en door
u gepubliceerden brief van 30 April 1875.
Hoe dit ook zijmet het publiceeren van dien brief hebt gij allen
die belangstellen in de Atjeh-zakenen dat mogen alle Nederlanders
en Indo-Nederlanders wel doen, een grooten dienst bewezen.
Immers zegt Pel in dat schrijven
a. Onze 'positie in Kota Radja is thans van alle zijden beveiligd
door eene onafgebroken keten van versterkingen
b. Hierdoor zijn wij in het bezit van de Atjeh riviervan de
monding af tot aan Longbatta toe; terwijl meer naar de Westzijde
de communicatie met de zee is verzekerd door onze débarcadère te Oleh-
lehwelke plaats door een volkomen veilig en weg met Kota Radja
verbonden is;
c. Wij zijn meester van het terrein gelegen tusschen den zooge-
naamden Pedir-dijk in het Oosten; de Kroeng Tjangkoel in het
Westen en Longbatta in het Zuiden; derhalve van het geheele voor-
(1) Zie bladz. 211 van „Generaal Van Swieten en de Waarheid" door den Luite
nant-Generaal G. M. Yerspijck.