- 597
Werd door Pel, in zijn brief van 30 April 1875, niet verklaard,
dat wanneer zijn programma (hiorvoren vermeld) volledig was uitge
voerd, dan in verband met onze vestiging op enkele punten in de
onderhoorigheden naar zijne meeuing het doel van den oorlog zoude
zijn bereikt en zoodra de vijand zijne machteloosheid om ons te ver
drijven had ingezien, en ivij van onzen kant geene poging tot verdere
verovering deden (ik veroorloof mij alweer te cursiveeren), hij een
toestand van rust verwachtte, die voordeelig zou werken op onze
verhouding tot de onderhoorige staatjes, nadeelig op de eensgezindheid
van het volk van Atjeh, en die mogelijk al vrij spoedig eene toena
dering zou te weeg brengen van de streken, die hot naast aan onze
établissementen zouden grenzen.
Werd door Pel vervolgens niet gezegd, dat hij, wanneer eenmaal
de bedoelde toenadering daar was, zich even als de Maleische vorsten
wenschte te vergenoegen met een min of meer nominaal gezag, een
soort van protectoraat over bedoelde streek?
Werd door Pel, toen hij zeide: Wij hebben reeds nu te doen
met de Atjehsche bevolking der Moekims Marassa en MesdjidRaja,
en ongetwijfeld zullen wij te doen krijgen met die van de X Moekims
aan de Westkust (1), wellicht ook met een deel der VI Moekims,
met landschappen die wij niet tot ons domein kunnen verklaren (2)
zoodat toch aan de orde is welk stelsel van bestuur wij op die bevol
king behooren toe te passen, niet nog nader geconstateerd, dat hij ten
Westen niet verder wilde gaan, dan hier boven omschreven?
Verklaarde Pel, aannemende dat de generaal Van Swieten van ge
voelen was, dat, nu geen tractaat met den Sulthan kon worden gesloten,
er geen anderen weg voor ons open bleef dan het invoeren van een
rechtstreeksch bestuur, niet uitdrukkelijkdat nu men een jaar verder
in ondervinding was, men als zeker kon aannemen, dat de daarvoor
noodige onderwerping niet zou volgen dan na groote krachtsin
spanning, en niet zou zijn te bestendigen, dan door het bezet houden
(1) De Moekims waarvan de bevriende Toekoe Lampasej het hooid was, en wier
toenadering onmiddellijk na het vermeesteren der VI Moekims, blijkens het voorkomende
in het gedeelte van Pel's hrief op bladz. 560 van het 2e deel van uw werk, werd
verwacht.
(2) Omdat zij zich vrijwillig onderwierpen of de vrijwillige onderwerping werd
verwacht.