608
O. dat derhalve de krijgsraad voor het berechten dezer zaak had be-
hooren te zijn benoemd door den Militairen Commandant van Sumatra's
Westkust zeiven, of bij diens afwezigheid door den Plaatselijken Comman
dant, dan wel, zoo ook deze te gelijker tijd afwezig was, door den officier
die het garnizoen kommandeerde;
O. dat dit evenwel niet is geschied, vermits de krijgsraad die deze
zaak berechtigd heeft, blijkens het ten processe overgelegd afschrift van
de garnizoensorder, gedagteekend Padang den 15°" October 1884 n°. 331,
namens den Militairen Commandant van Sumatra's Westkust, bij afwezig
heid van den Plaatselijken Commandant door den wé. plaatselijken adjudant
is benoemd;
O. dat derhalve die krijgsraad, door een daartoe ten eeuenmale onbe
voegde autoriteit benoemd, onbevoegd is in deze zaak recht te spreken.
O. dat hieruit volgt, dat het vonnis a quo, als door een onbevoegden
rechter gewezen, geene rechtsgevolgen kan hebben en alzoo behoort te
worden vernietigd.
Lettende op de aangehaalde wetsbepaling, zoomede op Art. 50 van
'8 Ilofs provisioneele instructie.
Rechtdoende
In naam en van wege den Koning
Ontvangt het appel.
Yernietigt het vonnis waarvan appel.
Gelast dat de zaak alsnog door een op wettige wijze benoemden krijgs
raad zal worden berecht.
Verstaat dat de kosten ten gevolge van de bovenaangehaalde garnizoens
order in het onderwerpelijk geding gemaakt, ten laste komen van den Lande.
Aldus gedaan en gesententiëerd op heden Vrijdag den negentienden
December 1800 vier en tachtig.
Naschrift. Bij arrest van het Hoog Milit. G. dd1866, (Ind. Weekbl.
v. h. Recht n°. 186. 11) is een krijgsraad-vonnis, dd. 7 Nov. 1865, wegens
onwettige samenstelling van den krijgsraad vernietigd, als wanneer de
zaak niet naar een behoorlijk sainengestelden krijgsraad is teruggewezen,
doch heeft het PI. M. G. de zaak tot zich getrokken, en als rechter in hoo-
ger beroep op de processtukken recht gedaan. De reden van de onwet
tige samenstelling van den krijgsraad, bestond casu in de omstandigheid,
dat er slechts zes in stede van zeven leden in den krijgsraad aanwezig
waren, die zitting hadden genomen zijnde het zevende lid door ziekte
daartoe verhinderd. Art. 141 R. L. voorziet in dat geval en bepaalt,