80
en moeielijk te begaan is, zoodat naar zijne meening op dat uur (half acht)
niemand naar de kali zich zal begeven om te badendat hem niet
bekend is, of beklaagde wel eens last heeft van neusbloedingen; dat de
afstand van de kazerne naar de kali, waar de soldaten zich gaan baden,
veel te groot is, om die in een kwartier heen en terug af te leggen,
daar men alleen om heen te gaan ruim een kwartier noodig heeft.
Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige, de Inlandsehe fuselier
Tjijong heeft verklaard: dat op een zekeren Zondag avond in het begin
der maand Juli jl. hij ongeveer ten half acht uur naar de Infanterie kazerne
ging, toen hij op de hoogte van het brandspuithuis op den hoek van het
Officierskampement eensklaps werd aangevallen door een persoon, in
wien hij den hem vertoonden inlandschen fuselier Rodirono herkentdat
hij door beklaagde op eens aangepakt en met een hard voorwerp zoodanig
geslagen werd, dat hij (getuige) hevig bloeddedat hij zich direct naar
de kazerne begaf en daar door den Inlandschen sergeant S. ondervraagd
wordende, waarvan hij zoo hevig bloedde, dezen het voorgevallene heeft
medegedeeld en tevens, dat die verwondingen hem (getuige) door ge
klaagde zijn toegebracht gewordendat hij dien slag ontving en met
beklaagde aan het worstelen was, dus niet heeft gehoord, dat er personen
waren, die hem toeriepen om zich te verwijderen; dat hij later niet meer
naar de plaats waar hij verwond raakte, is teruggekomen, maar direct
naar de kazerne is gegaan; dat niemand om half acht uur s'avonds, in
het donker naar de kali gaat baden, waar zooveel steenen liggen; dat
het baden aldaar zonder gevaar onmogelijk te achten is dat het bovendien
onwaarschijnlijk is, dat beklaagde den weg naar de kali en terug naar
de kazerne in een kwartier kan afleggen, en in dien tusschentijd zich
nog kan gebaad hebben; dat hem niet bekend is, waarom beklaagde hem
zou geslagen hebben, doch hij zich wel herinnert, dat de huishoudster
die hij (getuige) reeds twee jaar heeft en destijds van den fuselier Mangoen
overnam, terwijl zij te Warnardja (Cheribon) op veepestcordon waren,
vroeger bij beklaagde als huishoudster was, toen deze nog te Madjuren
op post wasdat beklaagde wellicht plotseling op hem jaloersch is geworden,
waarbij hij evenwel wenscht op te merken, dat hij (getuige) gedurende
twee jaren, dat hij met beklaagde diende, met dezen nimmer ruzie over
die vrouw heeft gehad, zelfs niet er over gesproken dat hij nooit heeft
opgemerkt, dat beklaagde aan neusbloedingen lijdt; dat de korporaal
K. op het oogenblik, dat hij (getuige) geslagen werd, zich juist in de
nabijheid bevond en stellig kan verklaren dat beklaagde hem (getuige)
geslagen heeft, met mededeeling dat hij evenals beklaagde op dien avond