81
in groot tenue was gekleed, daar het Zondag was.
Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige, de 1° luitenant der
Infanterie v. D. heeft verklaard: dat hij zich op een zekeren Zondag in
het begin van de maand Juli jl. s'namiddags ongeveer 73/4 uur in de
voorgalerij van zijne woning bevond, toen hij op den grooten weg tegenover
zijn huis eenig rumoer hoorde, dat vergezeld ging van zware vuist
slagen, die de vechtenden elkander schenen toe te brengendat daarop
onmiddelijk zijn huisjongen Wira, die voor getuige's woning zat, dezen
(getuige) is komen vertellen, dat voor zijne woning gevochten werd; dat
hij toen naar buiten is gegaan, eenige passen van zijn huis verwijderd
en toen zag, dat twee personen met witte broeken aan het vechten
waren, waarop hij hen toeriep, om uit te scheiden, zeggende„apa korang
adjar itoe die bakalai di moeka toewan officier, ajo pigi;" dat de bedoelde
personen zich daarna hebben verwijderd, de eene in de richting van het
brandspuithuis, de andere langs de officierswoningen, waarbij hij een dier
personen hoorde zeggen„pigi di goenongdat hij niet kan mededeelen
dat de vechtende personen militairen waren, daar het donker was, doch
vermeent, dat, aangezien zij heiden witte broeken droegen en het juist
Zondag was, de vechtende personen wellicht militairen waren, daar het
op Zondag groot tenue is, die voor mindere militairen bestaat in het
dragen van een witte broekdat hij de personen die gevochten hebben,
thans niet zou herkennen; dat het hem in judicio vertoonde stuk ijzer
hetzelfde is, dat hem zijn huisjongen Wira heeft vertoond en hij (getuige)
zelf gezien heeft, dat op bedoeld stuk ijzer duidelijk bloedsporen aan
wezig waren
Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige Wiro, inlandsch
bediende bij den 1° luitenant v. D. heeft verklaard, dat hij eenigen tijd
geleden in de eerste helft van de maand Juli jl. des namiddags ongeveer
ten acht ure, zich voor het huis van den luitenant v. I). waar hij als
huisbediende in dienst was bevond, toen hij twee personen samen zag
vechtendat de luitenant v. D. zulks bemerkende, den vechtenden gelastte,
zich te verwijderen, wat ook geschied is; dat een oogenblik later een
persoon terugkwam die iets scheen te zoeken op de plaats waar gevochten
werd; dat hij, toen die persoon vertrokken was, uit nieuwsgierigheid
ook eens ging kijken en zoeken, waarbij hij bij den gemetselden ingang,
die tot de woning van den luitenant v. D. voert, op ongeveer tien passen
afstand van den grooten weg verwijderd, een stuk ijzer vond met bloed
er aan, welk voorwerp hij aan den luitenant v. D. vertoonde en van de
zaak melding maaktedat de vechtende personen militairen waren, daar
1885. Dl. I. 6