- 84
welke door den Inlander "Wiro zijn erkend geworden als Inlandsche mi
litairen te zijn.
3. Dat volgens de verklaringen der getuigen met name R. en S.
blijkt dat de fuselier Tjijong op den bovengemelden dag en dat uur in
het kwartier is teruggekeerd met mededeeling dat hij verwond is geworden,
hetgeen door genoemde getuigen is gezien gewordenbewerende de fuse
lier Tjijong dat zulks door beklaagde is geschied.
i. Dat in het bezit vau beklaagdezooals uit de getuigenissen van R.
en S. blijkt, is gevonden een witte broekdie beklaagde op denzelf
den avond ter gelegenheid, dat de fuselier Tjijong verwond is geworden
heeft gedragenwelk kleedingstuk met eenige vlekken bedekt was.
5. Dat uit de verklaring van den militairen apotheker S., in judicio
aanwezig, bij het onderzoek blijkt dat de sub 4 bedoelde vlekken bloed
vlekken zijn.
Overwegende dat beklaagde's bewering, dat hij aan neusbloedingen lijdt
en op dien avond omstreeks 7-1- uur zich elders zou hebben bevonden en
wel op de plaats achter den passer te Banjoe-Biroe ten einde zich te baden,
in geenen deele aannemelijk kan worden geacht, daar immers van hem
niet gezegd kan worden, dat hij lijdende is aan neusbloedingen, die in
een tijdsverloop van zes jaren slechts twee neusbloedingen heeft gehad,
welke verklaring bovendien strijdt met beklaagde's opgave aan den sergeant
S.dat de vlekken op de broek siri vlekken waren, terwijl het baden
op het door beklaagde opgegeven uur en plaats niet waarschijnlijk is te
achtenom de door alle getuigen voornoemd opgegevene redenen boven
omschreven
Overwegende, dat op grond van de boven ontwikkelde daadzaken,
gelijk uit de beweegredenen bovenomschreven en door wettige bewijsmid
delen gestaafd blijkt, dat het wettig en overtuigend bewijs moet worden
geacht, rechtens voldoende te zijn geleverd, resulteerende uit de beëedig-
de verklaring van één getuige, den fuselier Tjijong, bevestigd door het in
judicio gelezene declaratoir van den officier van gezondheid W. en bovendien
door de overige getuigenissen inhoudende onderscheidene aanwijzingen ge-
zamelijk en met elkander vereenigd beschouwddat beklaagde Rodirono
op den 8 Juli 1883 des namiddags ten ongeveer uur den fuselier
Tjijong klaarblijkelijk met het in judicio zijnde stuk ijzer heeft verwond
breeder in het visum repertum omschreven.
Overwegende, dat de geïncrimineerde feiten daarstellen het misdrijf bij
art. 227 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders omschreven als
te zijn„het toebrengen van kwetsuren geene ziekte of onbekwaamheid