21
De wijzigingen in de formatie gedurende het jaar 1883 zijn van
weinig belang. De vermeerdering met 25 Europeanen is vermoe
delijk een gevolg van de jaarlijks veranderende sterkte van het
hospitaalpersoneel.
Ook in de sterkte cijfers is over 't geheel weinig verandering ge
komen. Oogenschijnlijk is eene kleine vermeerdering in sterkte ver
kregen, daar het totaal cijfer met 246 is toegenomen. Feitelijk heeft
die vermeerdering echter alleen betrekking op de quantiteitde
qualiteit is verminderd daar de sterkte aan Europeanen met 485 is
afgenomen. Het gehalte van het leger is dus ook in 1883 weder
achteruitgegaan.
Verbetering wordt daarin blijkbaar niet mogelijk geacht. Men
schijnt integendeel wat verder te willen gaan met het stelsel om,
hetgeen in gehalte te kort komt, door de quantiteit te vergoeden.
Wij lezen nl.
Bij Gouvernements besluit van 8 Juni 1883 N°. 1, werd het
Legerbestuur gemachtigd om de cijfers der normale formatie, voor
zoover betreft het aantal militairen beneden den rang van officier,
waar noodig, onbepaald te overschrijden, eene machtiging, die bij het
bestaande incompleet aan Europeanen, natuurlijk alleen op de getal
sterkte van Amboineezen en andere Inlanders van invloed kon zijn."
Van deze ruime machtiging is, blijkens den vorenstaanden staat,
door het Legerbestuur in 1883 een bescheiden gebruik gemaakt;
„de werving werd met behoedzaamheid geleid" zegt het Kol. Verslag.
Op eene overmaat van Inlanders is het Departement van Oorlog
vermoedelijk ook al weinig gesteld en bij de Amboineezen krijgt men,
onder de tegenwoordige formatie, al spoedig embarras de richesse. Er
behooren nl. bij de infanterie slechts 6 veld-compagnieën en 1 depot
compagnie tot dien landaard, totaal volgens formatie 970 man, ter
wijl er 1440 in de sterkte zijn (bijlage B van het Kol. Verslag) d.
i. dus de helft te veel. Zoolang dus geene meerdere compagnieën
Amboineezen worden geformeerd, moet men elke compagnie de helft
sterker maken, dan zij volgens formatie behoort te zijnbij nog
grootere vermeerdering, zou men al spoedig op bezwaren van tacti-
schen aard gaan stuiten. De cijfers wijzen echter het middel als 't
ware met den vinger aan. Zelfs al wil men het leger numeriek niet