PA ARDENBESCHUIT. Wat ligt den bereden officier, en in liet algemeen ieder be reden militair, die zijn paard liefheeft, na zijn eigen welzijn, het meest aan het hart? Het is het welzijn van zijn paard. En daarom behoort zijn grootste zorg te zijn, dat zijn paard goecl ge voed wordt. Hieromtrent ducht ik geen tegenspraak. Zijn echter de omstandigheden hier in Indië zóó, dat eene goede voeding immer te verstrekken is Op deze vraag durf ik met gerust heid ontkennend te antwoorden. Hij, die eens zijn paard over zee, vooral op een eenigszins lange reis heeft medegevoerd, weet, dat op den eersten dag het medege voerde gras nog vrij goed is, maar den volgenden is het reeds ver droogd en gedeeltelijk vuil geworden, omdat daarvoor aan boord ge woonlijk geene geschikte berging bestaat, en den dorden dag is het zoo slecht, dat het paard het slechts met grooten weerzin eet, alleen door grooten honger gedreven. En de volgende dagen Niemand, die eenig hart voor zijn paard heeft, kan dat onverschil lig aanzien. En hoeveel te meer hebben de paarden van den troep te lijden, wanneer zij over zee, b. v. voor eene expeditie moeten worden ver voerd. Een alleen reizend officier kan nog veel doen om het lot van zijn paard in zoodanig geval te verzachten voor den troep is dit veel minder het geval. En is men bij groote marschen over land altijd zeker, overal het noodige goede gras te vinden? Ik geloof het niet. „Maar wij hebben hooi, Australisch hooi en dat is heerlijk, dat „is altijd voorhanden", hoor ik mij tegenwerpen. „En bovendien de aannemer van gras moet steeds hooi in voorraad hebben."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 491