DE STAP MOET DE EENIGE GANG DER BERG ARTILLERIE ZIJN. Dat ik W. J. G. van kortswijl verdacht, waar hij in N°. 11 des vorigen jaargangs de verlengde stap-quaestie behandelde, houde hij mij ten goedeik geloof hem gaarne op zijn woord. Maar dat hij na tracht in N°. 4 een loopje met mij te nemen, dat zal ik dan toch wel gerechtigd zijn als kortswijl te mogen opvatten Nietwaar, de vraag waarom ik de snelheid, waarmede de Neder- landsche artillerie zich beweegt, niet tot grondslag heb genomen, is te naïef, dan dat ik kan veronderstellen, dat het met die vraag ernst is. Toch, ofschoon ik gevaar loop van den heer G. andermaal een alleraardigste speldeprik wegens zekeren meestertoon te zullen op- loopen, wil ik trachten door een dupliek op zijn repliek tevens een antwoord te geven op de feitelijk door hem onbeantwoord gelaten vraag, die het opschrift van zijn jongste artikel uitmaakt. Allereerst is het echter zaak, tot een duidelijk besef te komen, wat onder Bergartillerie verstaan moet worden. „Der Begtiflf der Gebirgsartillerie kommt mit der Forderungen, „die man an dieselbe stellen musz, überein. Es sollen Geschiitze „sein, welche auf jene Punkte gebracht werden können, wohin noch „kleinere Truppenabtheilungen (selbstverstandlich Infanterie) in auf- „gelöster Ordnung gelangen können". (1) Deze omschrijving is kernachtig duidelijk, en ik haal haar daarom hier aan, omdat in G.'s opstel ten duidelijkste doorstraalt, dat hij met het wezen der Bergartillerie geen rekening houdt. De aanleiding tot deze omstandigheid, schuilt tn. i. in de groote (1) A. Dittricb. Ueber Grebirgsartillerie. Arckiv 1'. d. A. u. <cr. off. des Deutschen Reichlieeres 1878. Band 83. Heft 2. Blz, 165,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 585