602
niet deed. Het verhaal dat de schrijver geeft van het debarkement
op den 10™ Augustus 1877, wordt o. a. zeer bevestigd door een brief
dd. 27 November 1877, door een vertrouwbaar officier, die de expe
ditie medemaakte, aan mij gericht. Deze schreef: „Her debarkeeren
„zoude niet zijn volvoerd geworden, doch er moet uit een der sloepen
„(welke is men nog niet te weten gekomen) eensklaps stormender
hand voorwaarts rukken zijn geblazenwelk signaal dadelijk van
„alle kanten onder een levendig koerah werd herhaalden alles
„stoomde, roeide en pagaaide maar vooruit, om 't eerst aan wal
„te zijn en zoo heeft men Samalangan 's grondgebied betreden, of
„beter gezegd, is men er op gesmeten."
Steeds heb ik mij in mijne geschriften onthouden vau 't bespre
ken van de krijgsverrichtingen tijdens de le expeditie. Waarom?
Gij kunt dit lezen op bladz. 13 mijner „Open brieven aan den heer
Borel."
Ik wenseh van dien weg niet af te gaandoor beschouwingen te
leveren over de meer of mindere waarde van de brochure: „Degene-
raai J, H. B. Kohier". Intusschen heb ik er noch een schotschrift,
noch een product van animositeit ingezien, maar wel het werk van
iemand, die uit vereering jegens den overledene, met gemoedelijke over
tuiging voor zijne nagedachtenis in de bres sprong. Overigens zult gij mij
wel niet ten kwade duiden, dat ik van deze gelegenheid gebruik
maak, om zekeren schrijver in den Indischen Gids van Juli 1881, op
te merken, dat mijne woorden, voorkomende op de genoemde bladz.
13: „ik ben volstrekt niet voornemens in eenige beoordeeling te
treden van de handelingen van den tweeden Opperbevelhebber der
eerste expeditiedien ik zeer hoogacht en dien ik reden heb om dank
baar te zijn", volstrekt niet moeten worden opgevat als eene ver
oordeeling van de door dien afgestorvene gevolgde gedragslijn.
Worclt vervolgd).
Batavia. 20 April 1885.