719
aangeboden bezwaarschrift over eene hem door den Commandant der
Afdeeling op Java op denopgelegde straf van „acht dagen streng
arrest met daarbij boven omschreven strafreden, geene termen gevonden
heeft, om in de opgelegde straf of reden eenige verandering te brengen.
Overwegende, dat uit eene verklaring, dd....door den Korps-Comman
dant gegeven, mede in judicio aanwezig, blijkt, dat op denaan re
clamant is medegedeeld geworden, dat hij [reclamant] door den Chef van
den strafoplegger, den Legercommandant, met zijne [reclamant's] reclame
tegen straf en strafreden waarover hij thans reclameert, is afgewezen,
waarna reclamant op denzelfden datum, het verzoek heeft gedaan om zijne
reclame door den krijgsraad te doen onderzoeken, weshalve reclamant
moet geacht worden tijdig, tempore utili, zijne reclame den krijgsraad te
hebben ingediend.
Overwegende, dat, naar aanleiding van het door reclamant ingediende
bezwaarschrift, een gerechtelijk onderzoek heeft plaats gehad, waarbij
reclamant heeft verklaard: dat hij de schuld, waarop de straf betrekking
heeft en waarover hij thans reclameert, niet heeft erkend, om reden die
schuld door hem was aangegaan, tijdens hij nog den rang van onderofficier
bekleedde en nog minderjarig was; dat hij met de niet erkenning dier
bewuste schuld bedoelde, zich niet verantwoordelijk te willen stellen voor het
bemoeielijken zijner Chefs met die schuld; dat op grond van artikel 266
van het reglement voor den Garnizoensdienst luidende: „Alle ingeze
tenen, kooplieden, herbergiers en anderen, die aan onderofficieren en
„soldaten krediet verleenen, buiten voorkennis van derzelver kapiteinen,
„zullen geene aanspraak op betaling kunnen maken, en ingeval van
„herhaling, zullen hunne huizen aan het garnizoen worden verboden", de
persoon van reclamant's crediteur derhalve geen recht had, om zich over
de bewuste schuld van reclamant tot zijne chefs te wenden; met mede-
deeling dat reclamant de bedoelde schuld heeft aangegaan gedurende zijn
verblijf aan den cursus te. .in het jaarbijvoor een bedrag
grootwelke som reclamant evenwel verklaart schuldig te zijn en ge
negen is die te voldoen, zoodra hij daartoe eenige mogelijkheid zag, ver
klarende ten slotte, dat hij [reclamant] eerst thans is overgegaan om
over de hem opgelegde straf en strafreden te reclameeren bij den
krijgsraad, om reden hij bij de eerste hem opgelegde straf om gelijkluidende
reden, terstond alle pogingen heeft aangewend om het bemoeielijken
zijner Chefs dienaangaande in het vervolg te voorkomen, hetgeen hem
evenwel niet is mogen gelukken; dat hij, thans ziende hoe vaak men hem
met soortgelijke schulden lastig viel door zijne Chefs daarmede in kennis