913
Ik ga thans over tot eene nadere beschouwing van de hierbij
gereproduceerde schijfbeelden, (tig. 4 en 5) die den 13 September
1884, in salvovuur, bij matigen wind, door 20 onderofficieren met
200 patronen (10 salvo's) geschoten werden, respectievelijk op 825
en 1140 M op eene vertikale schijf van 20 M. breed.
Zooals uit deze figuren blijkt, zouden van de 40 man in front op
825 M. slechts 4 en op 1140 M. 20 man ongedeerd gebleven zijn.
De overigen bekwamen meerendeels ieder minstens 2 schoten, nr 10
van den linkervleugel in het eerste schijfbeeld zelfs 9 schoten.
De bij deze figuren behoorende horizontale schijfbeelden zijn voor
gesteld in fig. 6 en 7.
Het gearceerde deel geeft de' 50°/o dieptespreiding aan. Ieder
vak is, zooals reeds medegedeeld is, 5 H. breed en 10 M. diep.
Het aantal waargenomen schoten bedraagt bij fig. 6 167. Het
middelste trefpunt ligt op 839 M.de totale dieptespreiding is 130
en de 50°/o dieptespreiding 45 M. De breedtespreiding bedraagt
20 M., hier wel wat veel voor goed geoefende schutters.
Bij fig. 7 is het aantal waargenomen schoten van de 200 verschoten
patronen 175. Het middelste trefpunt ligt op 1161 M, de totale
dieptespreiding bedraagt 130, de 50°/0 dieptespreiding 37 en de breedte
spreiding 16 M.
Het uitstekend goed schieten komt hier mede te voorschijn uit de
ligging der middelste trefpunten, die zooveel verder dan den vizier-
schofcsafstand moeten reiken als de helft der bestreken ruimte achter
het doel bedraagt.
Het bundelschot toch valt het voordeeligst, als de gemiddelde
kogelbaan van den bundel, nl. de trefferkern, door het midden van
de schijf gaat, en het zoo even bedoeld middelste trefpunt dus juist
komt te vallen op de helft van de gezegde bestreken ruimte.
Beschouwde ik hiervoren slechts de schietuitkomsten van speciaal
afgerichte onderofficieren, ook die van de minder geoefenden bleken
vrij groot te zijn.
Op 3 verschillende dagen schoot eene compagnie grenadiers gewoon
geoefendennaar de schijf en behaalde zij resultaten, welke den