915
was het raadzaam te achten, dat de vuurleider immer zoo lang
mogelijk met salvo's zoude voortgaan.
Dit beweren van den Directeur der schietschool te 'sïlage komt
geheel overeen met de jongste ondervinding, in België opgedaan,
alwaar bij een vergelijkend onderzoek naar het verschil in vuuruit-
werking van salvo's en individueel snelvuur, bleek, dat op 300 M.
op een schijf van 1,7 M. hoog en 10 M. breed, in 2 minuten tijds,
20 schutters bij het salvovuur met 230 schoten 77 treffers en in
dienzelfden tijd bij het snelvuur met 382 schoten, 107 treffers bekwamen.
Bij het salvovuur werden dus 33,4°/0, bij het snelvuur slechts
280/o treffers verkregen.
Hierbij mag nochtans niet onopgemerkt blijven, dat de grootere
snelheid van vuren bij het snelvuur, de mindere trefkans meer dan
vergoedt (bij het salvovuur werd 5,75, bij het snelvuur 9,5 schot
per minuut afgegeven), zoodat, gesteld al eens, dat de soldaat in de
onmiddelijke nabijheid van den vijand tot het afgeven van salvovuur
te bewegen zoude zijn, het zeer goed te verantwoorden is, in de
laatste kritieke oogenblikken van den strijd van snelvuur gebruik
te maken.
De uitwerking van individueel vuur en van snelvuur is, met andere
woorden, in eenzelfden (ook door loopverhitting begrensden) tijd (1),
ten koste van zooveel meer patronen, hoog er dan bij salvovuur.
Thans komt aan de beurt eene nadere beschouwing der mate van
kwetsbaarheid van de onderscheiden troepenformatiën.
Zooals bleek uit een vergelijkend schieten op eene sectiecolonue
en eene flankcolonne op 4 gelederen, op afstanden van 500, 700 en 900
M., handelt een troepeuaanvoerder, bijaldien hij zelf niet wil doen
vuren, wijselijk, om den flankvorm boven den colonnevorm te ver
kiezen.
(1) Ten aanzien van bedoelde loopverhitting heeft men in België met het geweer
Albini-Braendlin (dat in snelheid van laden bij ons Beaumont geweer achterstaat)
het met snelvuur 4 minuten weten vol te houden, in welken tijd 38 schoten werden
gelost. Daarna was de loop zoo warm geworden, dat het geweer niet meer te
hapteeren was.