921
vraagstukken op leerrijke wjjze heb hooren overwegen, terwijl het
altijd de moeite loonde, om vooral de complicatie te hooren bepraten
van wind en derivatie met opzicht tot het kiezen van één of twee
mikpunten (soms buiten de schijf).
Zoo werd, dit herinner ik mij stellig, met het beste resultaat, bij
infanterievuur tegenover veldartillerie, op een vuurmond gericht,
niet om dat stuk, maar het op 15 M. daarnaast opgestelde stuk te
treffen en bewezen de uitkomsten, hoe goed het mikpunt op 15 M.
ter zijde van het doel gekozen was geworden.
Het nagaan der eerste en tweede kogelaanslagen was eveneens
niet zonder belang, om daaruit te besluiten, hoe groot ongeveer de
eerste bogen op dezen en genen afstand zijn.
Wat mij bij de schietoefeningen te Scheveuingen daaromtrent
opviel, was het feit, dat er tot op den afstand van 1500 M. in den
eersten boog geen enkele kogel insloeg. Alle kogels, zonder uitzon
dering, ricochetteerden en wel met bogen, aanmerkelijk grooter dan
het Fransche schietreglement daarvan zegt.
In dat reglement staat namelijk vermeld, dat op de korte afstanden
nieuwe banen van 3 a 400 M., op middelbare van 2 a 300, en op
de groote afstanden van 100 a 200 M., door aangeslagen geweerkogels
worden beschreven, terwijl ik intusschen op het Scheveningsche strand
meermalen bogen na den eersten aanslag van minstens 600 M. waarnam.
Zijn die aanslagen nu ook al beduidend afhankelijk van het terrein,
in ieder geval behoort de vuurleider (1) met de werking dier aanslagen
rekening te houden, om bij het bepalen der vizierhoogte, de kern
van den spreidingsbundel eerder vóór dan achter het doel te brengen.
Ik eindig dit opstel met eene verklaring.
Het vuur der infanterie op groote afstanden wordt, geloof ik,
door verreweg de meeste Indische officieren, nog als een ludisch-
tactische hors d'oeuvre beschouwd.
(1) Op Indisch terrein zijn, dunkt mij, de meeste kogelaanslag-en te verwachten
op drooge sawahs, in het algemeen op harden effen grond. Gladde waterspiegels
zyn trouwens evenzeer bevorderlijk voor het ricochetteeren te meer naarmate de
hoeken, waaronder de projectielen den grond raken, kleiner en de snelheid, die zij
'bezitten, grooter is.
1855, Dl. II. 60