946
klank hebben behouden, gaarne hunne hoog gewaardeerde medewer
king hebben toegezegd voor deze .volkomen rechtvaardige zaak. In-
tusschen werd door sommige belangstellenden de vrees uitgesproken,
dat een adres als door den schrijver bedoeld, kans kon loopen niet
ontvankelijk te worden verklaard. Immers bestond de mogelijkheid
zoo werd gezegd dat men zich zou verschuilen achter Artikel 6
der Statuten, waai bij het recht van reclame ter verkrijging van het
lidmaatschap der Orde, alleen aan den verongelijkte schijnt te wor
den toegekend. Hoe dit zij, ten einde te voorkomen dat zulk een
voorwendsel zou kunnen worden aangegrepen, om de gepleegde wets
verkrachting te blijven volhouden, meende de schrijver der boven
bedoelde brochure, ter bereiking van zijn doel, een anderen weg te
moeten inslaan. De indiening van een collectief adres aan Z M. den
Koning voorloopig opgevende, is het thans zijn voornemen een open
brief te richten aan den oud-Kapitein G-. C. E. van Daalen, om
dezen aan te sporen, op grond van zijne bijzondere, onbetwistbare
aanspraken, alsnog het lidmaatschap onzer Militaire Orde te eischen
niet als eene gunst maar als een rechtkrachtens de Wet van 30
April 1815, N°. 5, op grond der Ordestatuten, gearresteerd bij's Ko-
nings besluit van den 25,u Juni 1815, N°. 10, op grond dus van
eene plechtige beloftenu zeventig jaren geleden, in hoogst ernstige
dagen door Koning Willem I afgelegd. Schrijver der voormelde
brochure was steeds en is nog van meening, dat de oud-Kapitein
van Daalen, door het doen van zulk een eisch, door het vragen van
rechtzich in geen enkel opzicht vernederen kan, veel minder daar
door schade kan doen aan zijne krijgsmanseer of aan zijn karakter.
Die meening is niet alleen de zijne, maar zij wordt gedeeld door ve
le Ridders, ook door vele oud-generaals en oud-officieren van het
Nederlandsche leger.
En nu zoo velen hunne adhaesie hebben geschonken aan zijn aan
vankelijk voorstel, tot indiening van een adres aan Z. M. den Ko
ning, meent hij te mogen vertrouwen dat zij en anderen ook bereid
zullen zijn, van hunne instemming te doen blijken, met hetgeen zoo
even door hem werd verklaard (1). Zóó gesteund, hoopt hij van
(1) Bij den origineelen brief, waarin deze oproeping was vervat, was daartoe een
afzonderlijk formulier gevoegd, bestemd om na onderteekening des verkiezend naar