953 niet te veel rekening werd gehouden met het voorval, dat het onderwerp vormt van het „Naschrift". Er zal zeker wel geen lid der M. W. O. gevonden worden, dat niet innig zou wenschen dat het dusgenaamde kapittel der Orde weder werd ingesteld en aan dat lichaam uitsluitend de rechten gegeven werden, waarvan in de statuten der Willemsorde sprake is, nl. tot het onderzoeken en beoordeelen der daden, die eene toekenning of onthouding van het ridderkruis ten gevolge hebben. Maar is dat mogelijk, en is niet het toeëigenen van dat recht, dat de drie Ministers van landsverdediging die van Marine, Oorlog en Koloniën zich volgens den schrijver gaandeweg gedaan hebben, een daad geweest, die door de grondwet aan verantwoordelijke mi nisters als plicht wordt opgelegd? Het is o. i. in onzen staat, onder de thans vigeerende wetten, die van geheel anderen aard zijn als die, welke bestonden toen de M. W. O. werd ingesteld en hare statuten werden afgekondigd, niet denkbaar dat een Rijksoide kan worden verleend zonder eene voor dracht daartoe van den betrokken verantwoordelijken minister. Nu zou men, ook met de noodzakelijkheid der voordracht door een der drie genoemde ministers, het bestaan van een kapittel wenschelijk kunnen blijven achten en daarbij sluiten wij ons gaarne aan, maar nimmer zou aan een dergelijk lichaam de verantwoordelijkheid voor eene Regeeringsdaad kunnen opgedragen worden, die in een consti- tutionneel koninkrijk als het onze, uitsluitend gedragen wordt door een der Ministers van openbaar bestuur. En uit dien hoofde zou aan dat kapittel ook thans niet meer het recht te geven zijn om het hoogste en eindadvies uit te brengen bij een voordracht aan Zijne Majesteit den Koning tot opneming in de Orde. Kunnen wij dan ook niet instemmen met den schrijver, waar hij op bladz. Y van zijn „voorwoord" spreekt van de onrechtmatige wijze waarop de M. W. O. geheel afhankelijk is geworden van de drie reels genoemde Ministers, evenmin is dit geval waar hij blijkbaar in dat afhankelijk zijn een der grootste redenen van achteruitgang dier Orde ziet. Hoe hoog wij, én als Ridder én als officier, de M. W. O ook stellenhet behoeft nauwelijks gezegd te worden dat aan de zorgen 1885, Dl. II. 62

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 340