955
zal uit te brengen hebben gehadis niet aan te nemen dat zij wil
lekeurig zouden afwijken van de door de bevoegde autoriteit gedane
voordracht.
Wij willen hiermede onze beschouwingen over de onrechtmatige
wijze waarop onze 'militaire orde geheel afhankelijk is geworden van
de Ministers van landsverdediging eindigen.
Onze overtuiging ter zake is dat die afhankelijkheid niet onrecht
matig is en dat onder de bestaande omstandigheden het zoo wij
meenen thans bij het toekennen van belooningen in de M. W. O.
gevolgde beginsel, nl. om zooveel mogelijk de voordrachten te volgen
door de bevoegde autoriteiten gedaanhet goede is en dat zelfs het
éclatante geval waarin van dat beginsel zoo ten onrechte werd af
geweken, er niet toe mag leiden om dat op eenigerlei wijze in ver
denking te brengen en zeker niet om daaraan den achteruitgang der
M. W. O. zoo die bestaat te wijten.
Ook van het „Voorwoord" nemen wij nu afscheid en vermelden
alleen nog, meer als een bewijs aan den Schrijver dat wij zijn werk
met volle aandacht gelezen hebben dat het Vaandel van het 9e ba
taljon infanterie niet is versierd met het eereteeken van belangrijke
krijgsbedrijven, maar evenals het gedecoreerde vaandel van het 3e ba
taljon, met de Atjeh medaille. Zie de dagorder voor het Indisch
leger No. 10 van 1877.
Volkomen kunnen wij met den Schrijver instemmen, waar hij het
in het le hoofdstuk zijner brochure betreurt dat het jaarfeest der
M. W. O., niettegenstaande art. 58 der Statuten, nimmer werd gevierd.
Door de viering van dat feest zou een band tusschen de leden der
M. W. Orde onderhouden zijn, die wij hebben het bij het 70 jarig
bestaan weder kunnen zien thans gemist wordt en die slechts in
het belang van die eerste militaire instelling kan zijn.
Hadde jaarlijks, sedert de oprichting der Orde, een bijeenkomst
plaats gehad als in de Statuten is voorgeschreven, vermoedelijk zou
dan de schrijver niet thans op zoo vele gebreken hebben kunnen
wijzen, van sommigen waarvan ook wij, al deelen wij geenszins de
sombere beschouwingen die op bladz. 10 van het „Voorheen en
Thans" voorkomenhet bestaan tot ons leedwezen moeten erkennen.