1044
daar immers het bevel van onmiddellijk ontslag uit het arrest, ook
ingeval van vrijspraak, behoort te geschieden onder de uitdrukke
lijke voorwaarde: ten ware de beschuldigde om andere redenen in
hechtenis behoort te verblijvenToetst men deze clausule aan art.
213 R. L, dan zal men ontwaren, dat een vonnis van den krijgsraad,
ook van vrijspraak de wet maakt daarbij geen onderscheid tus-
schen vonnissen van veroordeeling en van vrijspraak niet eerder van
kracht is en derhalve niet eerder mag worden ten uitvoer gelegd, vóór
en aleer het Hof dat zal hebben geapprobeerd en geconfirmeerd.
Art 234 R. L. bepaalt dat de gecondemneerdedie zich in arrest
bevindt, gedurende het appèl in arrest zal verblijven tot "het uiteinde
der zaak. Dit moge nu wel niet gelden ten opzichte van hen, wier
vonnissen in cas van vrijspraak ter approbatie den Hove worden toe
gezonden, omdat art. 234 R. L. alleen spreekt van gecondemneerden
maar geene enkele bepaling zoude het gevoelen wettigen dat in dat
geval de veroordeelde, welke geen recht van appèl heeft, dan wel de
vrij gesprokene, niet in arrest zoude verblijven tot dat het Opperrech-
terlijke college in het hoogste ressort in de zaak uitspraak zal heb
ben gedaan. Uit het stilzwijgen der wet alleen zal men niet mogen
afleiden dat, hetgeen de wetgever niet uitdrukkelijk heeft bepaald,
ook door hem per se niet is gewild, wanneer men andere bepalingen
in de wet aantreft, welke die veronderstelling tegenspreken.
De vraag bovendien, of van een vrijspraak-vonnis appèl bestaat,
is bij een arrest van het Hoog Militair Gerechtshof dd. 14 Juni 1872
in bevestigenden zin beantwoord, en na dien tijd heeft het Hof als
eene constante jurisprudentie steeds die leer gehuldigd, De over
wegingen, waarop dat arrest steunt, komen hoofdzakelijk hierop neer
„dat bij art. 58 van 's Hofs provisioneele instructie is in stand ge
houden de stijl van practijk in gebruik bij den Hove van Holland
„tot in den jare 1810, met inachtneming der bijzondere bepalingen,
„vervat in de artikelen 59 en volgenden
„dat volgens die stijl van practijk de procureur-generaal van den
„Hove steeds bevoegd was van een vonnis, door eene lagere recht
bank gewezen, te provoceeren en te appelleeren, zoowel ingeval van
„geheele absolutie, als wanneer de opgelegde straf hem voorkwam
„niet overeenkomstig de wet te zijn