1045
„dat by de art. 59 en volgenden bovenvermeld op die bevoegd
heid niet de minste restrictie is gemaakt;"
„dat bovendien, volgens art. 50, het Hof bij wege van hooger he
rroep oordeelt over alle gewijsden van de krijgsraden, welke daar-
„van niet zijn uitgezonderd, derhalve ook over vrijsprakendaar deze
„noch bij 's Hofs instructie, noch bij de vigeerende rechtspleging
„van het appèl zijn uitgesloten;"
„dat aan dezelve niet in het minst wordt te kort gedaan door de
„bepalingen van art. 52 tot en met 57 van 's Hofs voormelde in-
„structie, omdat deze alleen regelen de verschillende gevallen van
„'s Hofs interventie tegen condemnatoire vonnissen en derhalve de
„wijze, waarop het recht van de hooge overheid tegen vicieuse uit
spraken behoort gehandhaafd te worden, als een aan haar onder-
„werp geheel vreemde materie, met stilzwijgen voorbijgaan en aan
„de algemeene jurisprudentie overlaten."
Deze meening van het Hof is in een opstel, opgenomen in „Het
Recht in Nederlandschlndië", deel 26 pag. 69 en volg., door
M1'. Sibenius Trip bestreden, die vermeent het te mogen betwijfelen of dat
opperrechterlijk collegie aan gezegd artikel 58 zijne bevoegdheid wel
kan ontleenen, omdat die wetsbepaliug, zoowel blijkens het opschrift
der afdeeling, waarin zij als de eerste voorkomt„Yan de rechts
pleging bij het Hoog Militair Gerechtshof" als blijkens
haren inhoud, alleen aangeeft de manier van procedeerendie gevolgd
moet worden bij die zaken, waarvan de kennisname in appèl aan het
Hof bij de voorgaande afdeeling, getiteld„Yan de rechtsmacht
van het Hoog Militair Gerechtshof" is opgedragen, doch
die wetsbepaling niet ten doel heeft de competentie van het Hof te
regelen.
De gevallen, waarin hooger beroep is toegelaten, vindt men in de
artikelen 222 en 223 R. L. omschreven, waaruit zegt schrijver
voldingend blijkt, dat geen hooger beroep is toegestaan, dan ingeval
van veroordeelingen dat dit beroep uitsluitend en alleen door den
veroordeelde kan worden ingesteld. Yan een hooger beroep of pro
vocatie van de zijde van het Openbaar Ministerie is in die bepalingen
geen spoor te vinden. Beschouwt men nu de Provisioneele Instruc
tie van het Hoog Militair Gerechtshof en het besluit, waarbij die