1046 instructie is gearresteerd in verband met de art. 222 en 223 R. L. voormeld, dan vindt men het beginsel gehandhaafd dat geen appèl kan worden ingesteld, tenzij er eene veroordeeling heeft plaats ge had, en dat de bevoegdheid om in hooger beroep te komen, uitslui tend aan den veroordeelde toekomt. Wanneer wij nu daarbij beden kenvervolgt schrijverdat de Indische wetgever, bij het door hem op denzelfden dag gearresteerde reglement op de crimineele rechts vordering bij het Hoog Gerechtshof en de Raden van J.ustitie in Ne- derlandsch-Indië, alleen de condemnatoire vonnissen aan een nader onderzoek of herziening van genoemd Hof heeft onderworpen [art. 112 en volgende van dat reglement] dan komt hem, schrijver, nu in de provisioneele instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof niet expressis verbis [uitdrukkelijk] de vrijspraken en andere abso- lutoire vonnissen aan hooger beroep onderworpen zijn, de stelling niet gewaagd voor, dat de wetgever, ook in militaire zaken, van die von nissen geene voorziening gewild heeft. Welke der beide meeningen ook de juiste moge zijn, dit staat evenwel vast, dat het Hof tot op heden steeds het gevoelen, bij ar rest voormeld voorgestaan, heeft gevolgd, zoodat van vrijspraak- vonnissen ook appèl bestaat en de bij vonnis van den krijgsraad vrij gesproken beschuldigde in hooger beroep kan worden veroordeeld. Het gevolg is dat ook „om die reden" de beschuldigde, door den krijgsraad vrijgesproken zijnde, in arrest zal moeten verblijven, daar eene veroordeeling in hooger beroep mogelijk is, Maar zelfs aange nomen, dat er geen hooger beroep in casu van vrijspraak zoude be staan, dan zoude het vonnis nogtans niet terstond na de beslissing van den krijgsraad mogen worden ten uitvoer gelegd, m. a. w. de vrijgesprokene zoude na de uitspraak van het vonnis van den krijgs raad niet onmiddellijk uit zijn arrest mogen worden ontslagen. Zulks blijkt nl. nog uit den samenhang van art. 213 R. L., waarbij uit drukkelijk is bepaald „dat geene vonnissen, door den krijgsraad ge- wezen, zullen mogen worden ter executie gelegd, vóór en aleer de- „zelve door het Hoog Militair Gerechtshof zijn geapprobeerd of ge confirmeerd geworden, in maniere als bij de wet bepaald is," in verband met art 215 R. L. en de onmiddelijk voorafgaande en vol gende artikelen, zijnde de openlijke pronuntiatie van een krijgsraads-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 431