1049 keurig te schieten. Ik voor mij geloof evenmin aan die uitkomst en ben haast zeker dat men in 't algemeen, bij het verbeterd systeem van aftrekken, geen betere resultaten van het schieten mag en kan verwachten dan tot heden 't geval was. Yoor hen echter wensch ik daarop eene uitzondering te maken, die vóór deze nieuwe uitvinding reeds tot de goede schutters gerekend konden wordenvoor deze schutters is boven omschreven verbetering aan 't geweer onloochenbaar van zeer veel waarde, doch zij vertegenwoordigen, helaas, slechts een klein deel van ons Indisch leger. Ik geloof niet ver van de waarheid verwijderd te zijn door aan te nemen, dat er zich op de 10 schutters een scherpschutter bevindt, misschien nog is dat aantal te hoog ge schat, zoodat, dus verre weg slechts 't kleinste deel onzer soldaten door een verbeterd systeem gebaat zou zijn, en ik ducht geen te genspraak, door te beweren, dat de rest, d. w. z. 9/10 van het le ger, al met heel weinig sympathie elke verbetering aan ons geweer zou begroeten, daar 't hun geheel onverschillig is of men hun het gladde infanterie-geweer model 1842, dan wel ons voortreffelijk juist heidswapen in handen geeft. Dat sterk overheerschende deel vindt er geen baat bij, hoe vol maakt zijn schietwapen ook zij; het begrijpt en gevoelt er de waar de niet -van, noch erkent de kracht, welke het in goede handen kan ontwikkelen en het vertrouwen dat het den soldaat schenkt, bijaldien hij er een goed gebruik van weet te maken. Daarin verbetering te brengen is niet alléén wenschelijk, doch is zeer zeker urgent; een ieder zal zulks moeten erkennen, die even als ik de meening is toegedaan dat de kracht van ons leger, bij goede aanvoering, in ons voortreffelijk schietwapen ligt. Waar nu bataljons tegen den vijand ageeren, zouden dunkt mij met even gunstig gevolg compagniëen kunnen worden aangewend, mits 't geweer slechts in goede handen ware gegeven. Noem het, wie dit doorleest, geene overdreven illusie, de volmaaktheid van den soldaat als schutter zoover te kunnen opvoeren veel, zeer veel, kan in die richting nog gedaan worden. Straks denk ik nog op het bovenstaande terug te komen, doch noodig den lezer eerst uit zich even met mij, in zijne gedachte, te verplaatsen naar Atjeh, dien bloedzuiger, die reeds elf jaren lang zonder ophouden, aan ons leger knaagt en zuigt als of hij ook den laatsten

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 434