1082
dant-onderofficier dd. officier, 1 tamboer, 4 hoornblazers en 126
bajonetten.
De 8e compagnie van het 14e bataljon, sterk: 4 officieren, 1 tam
boer, 4 hoornblazers en 130 bajonetten.
De 2e compagnie van het 3e bataljon, sterk: 3 officieren, 1 tam
boer, 3 hoornblazers en 84 bajonetten.
Ambulance: 7 Europeanen, 4 Inlanders; mineurs en sapeurs: 11
Europeanen, 10 Inlanders; 99 dwangarbeiders onder 1 burger-op
zichter; terwijl aan den tocht zou deelnemen een landingsdivisie ter
sterkte van3 officiereu, 43 geweerdragenden, benevens 1 konstabel
en 6 matrozen ter bediening van 3 mortieren, onder bevel van den
luitenant ter zee le klasse P. De Chateleux; de officieren der ad
ministratie 2e en 3e klasse W. E. Muller en P. A. Molenaar gingen
als vrijwilligers mede.
Al deze troepen waren verdeeld over Zr. Ms. oorlogsschepen Borneo,
Palembang en Bandjermassin, het gouvernements stoomschip Boni en
het particulier stoomschip Rajah.
De waarnemend assistent-resident ter Oostkust van Atjeh en On-
derhoorigheden, Van Nunen, en de controleur Kamp, beiden aan den
colonne-commandant toegevoegd, waren ingescheept op Zr. Hs. stoom
schip Borneo.
In den vroegen morgen van den 3en Juni kwamen de schepen op
de reede van Pasei ten anker, en werd met het debarkement der
troepen een begin gemaakt.
Aan ieder man was verstrekt een extra ration brood, waarbij voor
de Europeanen een stuk spek en voor de Inlanders een stuk gezou
ten vleescb, om na het debarkeeren te worden genuttigd.
Daar de debarkementsmiddelen zelfs niet voldoende waren, om de
helft der troepenmacht in ééns aan wal te brengen, kon dus ook
niet worden opgevolgd, hetgeen in de instructie bepaald was, n. 1.:
„dat de geheele colonne, voorzien van 2 dagen vivres, de rivier zou
„opvaren tot aan Mandarsah Topang Kaum Sanding".
De troepen werden daarom aan land gezet op den rechteroever
der Pasei rivier, onder dekking van de gewapende flotille. Reeds
met deze troepen werd gezuiverd water van de schepen medegenomen.
De 2e compagnie van het 3° bataljon onder den kapitein Götz en