660
den geworden, zonder, naar den uitslag te oordeelen, iets te hebben
voortgebracht.
Het eenige wat van die Commissie uitgestraald is, is de mededee-
ling, dat de moeielijkheden, om tot een resultaat in deze te komen,
haar onoverkomelijk voorkwamen.
Plet komt ons voor, dat de afscheiding van het Indische van
het Nederlandsche leger voor ons betrekkelijk zeer klein moederland
en naar verhouding zeer uitgestrekte koloniën, zal dienen gehandhaafd
te blijven.
Zich in deze te spiegelen in hetgeen er daaromtrent bij andere
Rijken plaats vindt, gaat niet op.
Het is voorwaar! een hemelsbreed verschil, of b. v. het Fransche
leger, bij het bezit van 18 legerkorpsen, het 19e korps naar Algiers
detacheert, dan of van één Hollandsch officierskorps, de eene helft
in Nederland en de andere helft tusschen Azië en Australië, onzen
Koning dient.
Wanneer ook van het Nederlandsche leger slechts -jtg- deel benoo-
digd was om Indië te bezetten en te verdedigen, voorzeker zou eene
fusie tusschen de beide legers zooals Sprokkelaar bedoelt, vrij gemak
kelijk tot stand te brengen zijn. Thans evenwel niet.
Men blijve daarom, naar onze meening, voortgaan met ruime de
tacheering van officieren wederzijds, op den goeden voet als thans
geschiedt, en men strekke die detacheeringen uit ook voor het kader
onderofficieren en korporaals.
De detacheering van kader naar Indië voor den tijd van 6 jaar
komt ons verkieselijk voor boven het zoogenaamd „gemengd verband"
dat de luitenant Van Assen in 1872, en nu laatstelijk de kapitein
De Wijs, in veel verbeterden vormin 1884 vermeende te kunnen
aanprijzen.
Vooreerst is de matige eisch van eenen drie-of vierjarigen In-
dischen diensttijd, met het oog op de overtochtsgelden heen en weer,
zeer kostbaar, doch afgescheiden hiervan, hebbe men er rekening mede
te houden, dat een minder militair in den regel bij het leger in Indië
wenscht over te gaan, als er in den laatsten tijd het een of ander
met hem is voorgevallen.