1120
theorie of wel de kapitein A werd aangewezen, om ten allen tijde
het tirailleeren en kapitein B, om den velddienst te leiden.
Op de indeeling van luitenants werd ten eenenmale niet gelet.
Het gevolg van een en ander was, dat de meeste keeren officieren
en minder kader tot taak kregen, de manschappen te oefenen van
compagnieën, welke niet de hunne warendat officieren dus een troep
commandeerden, waarvan zij niet alleen de manschappen, maar ook
de korporaals en onderofficieren niet eens kenden.
Als er b. v. marschveiligheidsdienst onderwezen werd, rukte het
bataljon uit met de 1° compagnie als voorhoede, gecommandeerd door
den kapitein van de 3C en luitenants van de 2e en 4e compagnie,
naargelang van de aanspraken der anciënneteit.
Het spreekt van zelf, dat, op die wijze ingedeeld, de officieren en
om dezelfde reden ook het mindere kader, niet dien lust en ijver
betoonden, als te verwachten zoude zijn, wanneer het kader bij zijn
eigen manschappen dienst deed.
Het voorschrift, opgenomen in de Grondslagen van het Onderricht,
dat „in den regel ieder officier bij de exercitiën of evolutiën zijn
„onderhebbend gedeelte zal onderwijzen of aanvoeren", was van
lieverlede eene doode letter geworden.
Inmiddels was tot Inspecteur der Nederlandsche infanterie bevor
derd de generaal-majoor Pfeiffer en bleken de dagen al ras ge
teld te kunnen worden, waarop men met dit vicieuse oefeningssysteem
breken zou.
Een decreet verscheen en daarmede eene algeheele revolutie in de
oefeuingswijze der infanterie.
Voortaan zullen de compagnieën door hun eigen officieren geoefend
worden, op de wijze, door den compagniescommandant te bepalen.
Hij de kapitein is de verantwoordelijke inan en hij zelf, of
onder zijn toezicht of leiding een der luitenants zal dagelijks de man
schappen der compagnie bij de oefening commandeeren.
Ue compagniescommandant rukt uit en komt in de kazerne terug
op een uur ter zijner keuze; hij oefent zijne compagnie op een ter
rein, dat hem goeddunkt.
Wil de bataljonscommandant een uur bepalen, waarop al de com-