1166 rustende bericht gastvrijheid in het fort gezocht had, weder naar zijne woning mede. De overige dames en heeren (waaronder ook de luitenants), die eveneens aanstalten gemaakt hadden, zich naar de versterking te be geven, bleven ten gevolge van het laatste bericht, dan ook in hunne woningen, waar zij het wel zoo aangenaam hadden als in het fort, dat natuurlijk niet voor zooveel logée's ingericht was. De nacht ging rustig voorbij. De om het half uur uitgezonden patrouilles hoorden noch zagen iets, dat hunne attentie opwekte. Het was volle maan en helder licht. Om 4^ uur 's morgens, toen het een weinig mistig werd, hoorden ech ter de 2 kozakkenposten (5 man), die bij de cantine op post ston den, in de kampong, waarvan de dichte rand, zooals boven gezegd is, zich tot 15 H. van dat gebouw uitstrekt, een paar geweerschoten en kort daarop het geweldig geschreeuw van „La ilia illa 'lah sabil 'llah" (er is maar een God en zijn wil is het), en zagen zij bijna onmiddellijk daarop een dichten drom met klewangs en lansen gewa pende Djambiërs uit den rand te voorschijn treden en hard schreeu wende naar de richting van de cantine en naar de versterking snellen. Overeenkomstig hunne consignes gaven zij vuur en trokken toen naar de versterking terug. Op halverwege den afstand gekomen, werd hun echter door een zestal Djambiërs de pas afgesneden, zoodat zij van de bajonet moes ten gebruik maken, waarna eenigen hunner door de poort en de overigen door overklimming van den wal zich binnen het fort redden. Uit de beschadigde wapens van deze fuseliers en uit de lans- en klewangwonden van een hunner blijkt het, dat zij zich flink verde digd en hunne tegenwoordigheid van geest niet verloren hebben. IntusBchen was in het fort reeds iedereen in de weer. De militaire commandant, aan de bedreigde, westelijke face het banket beklimmend, zag recht vóór zich aan de eontrescarp een tiental, in de voorgalerij van de cantine (er brandde in die galerij een lan taarn) een 20 tal en bij den uoordwestersaillant een 15 tal vijanden, en hoorde achter en op zij van de cantine een geweldig geschreeuw en geklop, en aan de noorderface het geweervuur van onze manschappen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 551