1180 werd geschreven. De schrijver tracht zoo objectief mogelijk te zijn en geeft de voor-en nadeelen der nieuwe stelling onbevooroordeeld aan. Alleen dringt hij er op aan, om, nu eindelijk een stelsel is aangenomen, dit niet eer te verlaten, voordat eene /armlange ondervinding daarover een afkeurend oordeel zal hebben uitgesproken. Gelukkig geeft de kost bare inrichting der stelling een waarborg, dat niet al te spoedig een nieuw ministerie zal afbreken, wat met zooveel moeite en kosten is opgericht. Geheel objectief kan hij echter in dezen moeielijk blijven en zoo wijst hij o. i. terecht op „le défaut de la cuirasse", nl. het zuiver defensieve van de stelling. Geheel lijdelijke afweer is volgens de beginselen der krijgskunde niet de beste vorm van verdediging, en deze algemeene, krijgskundige regel behoudt ook ten opzichte van de in Groot-Atjeh ingenomen stelling ten volle hare waarde. De schrijver wijst vooral op twee factoren, die bij zulk een zuiver defensief optreden hunnen invloed zullen uitoefenen. In de eerste plaats de geest der bezettingstroepen. Terwijl vroeger Atjeh eene leerschool was voor onze bataljons, vreest hij dat thans, zoo lang men zich tot den absoluut lijdelijken afweer zal bepalen, het moreel der troepen geleidelijk zal dalen. In de tweede plaats de verhooging van het moreel des vijands. Eene vijandelijke bende, die in de kampongs nabij onze posten verblijft, kan zich daar volkomen veilig achten. Zij kan zich ieder oogenblik aan den rand der open strook ingraven en posten, treinen, enz. als 't ware onge straft beschieten, terwijl zij zich eveneens naar verkiezing aan het gevecht kan onttrekken, zonder het minste gevaar voor vervolging. Aan den vijand zijn dus alle voordeelen van het initiatief in de hoogste mate verzekerd. Deze redenen, hier in 't kort vermeld, worden in het werkje nader ontwikkeld en komt de schrijver daaruit tot de conclusie, dat het absolute stelsel, om onder geene voorwaarde met troepen buiten de stelling op te treden, bepaald is af te keuren. Dat optreden moet uitzondering, hooge uitzondering blijven, maar het moet in bepaalde gevallen geoorloofd zijn. Wij gelooven dat de schrijver gelijk heeft. De vrees dat, zoodra een optreden buiten de linie werd toegestaan, dit geene hooge uitzondering maar regel zoude worden, is waarschijnlijk de raadgeefster geweest bij het vaststellen van het thans te absoluut voorgeschreven passieve beginsel. Maar het kan wel als zeker aangeno men worden dat, zoodra de urgentie van een „retour offensief" zich wer kelijk doet gevoelen, dit beginsel voor zooveel noodig zal worden losge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 565