- 1193 „Radja in de flank te bestoken. Daartoe blijft zij ondergeschikt „aan en regelt hare bewegingen naar die der le colonne en draagt „zorg niet in de flank der stelling te zijn, voordat de 1e colonne zich „in front daarvan bevindt. Mocht eene marine-landingsdivisie „worden aangewezen, om met gewapende sloepen de Pasei rivier op „te varen, dan zorgen deze en de beide colonnes met elkander in „verbinding te blijven. „De beide colonnes beschermen de sloepen waar noodig. Daar de „houding der westwaarts van de Pasei rivier gelegen staatjes Beloek „en Blang Banan twijfelachtig is, neemt de 1« colonne daartegen hare „maatregelen en zij op een aanval van die zijde, zoo ook in haren „rug steeds bedacht. „Wanneer de benteng Radja en de nabij liggende werkjes zullen „zijn genomen en het niet noodig blijkt, verder door te rukken, „zal onmiddellijk tot het slechten daarvan worden overgegaan. „Mocht verder worden voortgerukt, dan zal het wellicht goed zijn, „hier eene hafve compagnie achter te laten. „In dat geval zullen de benteng en daarbij behoorende werkjes „worden geslecht, voordat de colonne naar Pasei terugkeert. „De kampongs, welke tegenstand bieden en waaruit de troepen „worden beschoten, worden verbrand missigits en mandarsah's worden „echter zorgvuldig gespaard „Alle voorwerpen, welke worden buitgemaakt, worden bij den „colonne-commandant ingeleverd. Dit behoort ook den dwangarbeiders „te worden bekend gemaakt. „Den chefs van diensten, wapens en korpsen en den beheerder der „2° afdeeling dwangarbeiders wordt verzocht voor de uitvoering „van het bovenstaande het noodige te verrichten. „De Kolonel, enz." (w. g.) Yan der Heijden. „N. B. Geene officierspaarden mogen medegenomen worden, dan „van die officieren, welke bij de bespannen sectie zijn ingedeeld." Ter reede Pasei gekomen en bij de Marine omtrent de Pasei rivier berichten inwinnende, werd den Bevelhebber medegedeeld, dat zij slechts bevaarbaar was tot aan de benteng Kota Karang, doch niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 578