1 Sf 18
De nu levende Maharajah van Cashmere is wellicht een zeer goed
vriend van keizerin .Victoria en haren Salisbury, den Russophobist
doch die vriendschapsbaudjes zijn met persoonsverwisselingen spoe
dig losgereteu.
Het leger van Cashmere bestaat éénmaal voor den waren vriend
van den Brit en den geveinsden vriend en later zal het wel blij
ken, of het met of tegen het Britsche leger vechten zal.
Het Engelsch optimisme spreekt natuurlijk met genot van het
aanwezen van dat Cashmere-leger „et les ministres anglais vous ob-
serveront, que les plus puissants des autres rajahs, Holkar, Scin-
diah, Nizam se sont toujours montrés les amis des Anglais et ont
même mis plusieurs fois leurs contingents a la disposition du gou
vernement britannique
Mais qui suspectait la fidélité des Cipayes, la veille de la révolte,
au moment, ou ils se transmettaient de main en main la fleur de
lotus, qui contenait l'arrêt de mort de leurs officiers?"
En nu het eigenlijk te laat is, nu de Britten hun eens gegeven
woord gestand moeten doen, helpt het geen zier of al de „Times
onophoudelijk roept, om al die Inlandsche legers in Voor-Indië, zoo
al niet te supprimeeren, dan ten minste wat in te krimpen.
„Pas si béte,zeggen de Maharajahs.
Maar als ook wij in ons Indië van die korpsen hebben, al is het
gelukkig! op vrij wat kleiner schaal, waarom verheften wij dan onze
stem daartegen, nu ook Nederland zjju eens gegeven woord niet
schenden mag?
Dit zullen wij zoo aanstonds ophelderen. Iedere Nederlandsche
koloniale minister werd in de laatste 12 jaar, trouw ieder jaar,
door enkele kamerleden, als de Heer Rutgers van Rozenburg, met de
vraag lastig gevallen of het niet hoog tijd is, het Indisch leger
sterker te maken.
Even trouw als die vraag jaarlijks ten tapijte komt, verneemt men
als antwoord van den minister, dat het Indisch leger niet is uit
te breiden door gebrek aan Nederlandsche soldaten.
Dat beweren is nu wel verre van bewezen, doch men moet daarover