1235 officieren (bl. 155) en dat, terwijl de afstand tusschen die posten 2000 M. bedroeg, waarvan 800 M. met de grootste behoedzaamheid moesten worden afgelegddaar het terrein nog niet geheel opengekapt was En zulke voorbeelden vinden wij meer. Wanneer wij dan echter in een dergelijk geval, ons beschreven op bl. 231, lezen, dat het den korporaal-commandant van een detachement van 15 man als eene fout wordt aangerekend, dat hij verzuimde eene kleine ver kenning te maken, vragen wij weder: hoe die commandant, die met 8 manschappen vóór het 10 man sterke detachement dwangarbeiders liep, die verkenning had moeten verrichten Ons dunkt dat hij in het gesloten marcheeren zijne eenige dekking moest zoeken elke splitsing toch van zijne onbeduidende macht zou den vijand gereeder aanleiding gegeven hebben, om zijn doel te bereiken. Kan men het den mindere euvel duiden, dat hij zorgeloos werd, waar de bevelhebbers den vijand gering schenen te schatten door het uitzenden van kleine transporten, al was dit ook een logisch gevolg van het ontoereikende der troepen macht, in verband met het doèl dat beoogd werd? Keen, nietwaar* de mindere volgt in dit opzicht den meerdere en waar hij ziet, dat officieren alleen en ongewapend zich in de kampongs wagen, daar kan men van hem niet vergen, dat hij het onderscheid tusschen moed en roekeloosheid steeds in het oog zal houden. „Oordeelkundig geleide oefeningen en theorieën in den Velddienst hadden trouwens dit is een onloochenbaar feit bij de meeste infanteriekorpsen van het Indische leger zoo voor kader als manschappente weinig plaats." Aldus de schrijver op bl. 232 van zijn werk. Wij willen dit feit dan ook niet loochenenieder die geroepen is om de minderen prac- tisch en theoretisch te vormen voor den velddienst, hebbe bij zich zeiven te onderzoeken, of in die richting door hem genoeg wordt ge daan. Maar wel betreuren wij het, dat de gewezen chef van den staf van het Indische leger ons niet mededeelt, hoe die oefeningen geleid moeten worden. Hoe moet men den soldaat de overtuiging inprenten, dat hij steeds tegenover den Inlandschen vijand op zijn „qui vive" moet zijn? Moet men hem vrees inboezemen voor den Inlandschen vijand? Het geneesmiddel zou erger dan dokwaal zijn. Ons dunkt dat men den soldaat zooveel mogelijk minachting van den vijand moet leeren en hem trachten te overtuigen, dat daar, waar bij bedaard

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 620