1237
de geschiktheid der officieren voor den guerilla-oorlog zooveel min
der op den voorgrond is getreden, dan b. v. gedurende den oorlog in
de Z. O. afdeeling van Borneo in 1859/63? Moet hierbij rekening
worden gehouden met oefening en geoefendheid der infanterie?
Wij stellen daar tegenover de volgende vragenHebben officieren en
manschappen op Atjeh niet steeds in de ongunstigste toestanden verkeerd
tot het voeren van dien guerilla-oorlog Stonden zij niet steeds bloot
aan verraderlijke handelingen van eene in schijn onderworpen bevol
king, tegenover welke zij machteloos waren Kon de werkelijke vijand
niet dikwijls straffeloos vijandelijkheden plegen, waardoor zijn moed
aangroeide in dezelfde mate als de onze geknakt werd Werd den
bevelhebbers niet steeds rekenschap gevraagd van hunne minste han
delingen en wisten zij niet, dat eene plaats op de bank der be
schuldigden hen wachtte, wanneer zij zich niet geheel konden recht
vaardigen? Neen, de Atjeh-oorlog, vooral in de latere phasen, is
niet de school geweest tot het vormen van zelfstandige karakters.
Integendeel wij gelooven, dat hij eerder in eene verkeerde richting ge
werkt heeft en bij velen het initiatief gedood heeft. G-eef den bevel
hebbers volkomen vrijheid van handelen, baken het doel juist af, dat
zij moeten trachten te bereiken en bovenal onthoud hun de mid
delen niet, om dat doel te bereiken en gij zult aanvoerders kweeken,
die op zich zeiven en hunne troepen leeren vertrouwen. Wij willen
de loftrompet niet over enkelen steken, maar ieder officier, die te
velde is geweest, weet wel kameraden aan te wijzen, die geschikte
aanvoerders in den guerilla-oorlog zijn. Maar, dan ook geen ziekelijke
philanthropie tegenover een vijaud, die den guerilla-oorlog in zijne af
schuwelijkste gedaante voert (bl. 152).
Wij noemden het werk van den kolonel Meijer een tactischen leercur
sus een werk dat, onbewimpeld onze tekortkomingen in vele opzichten
blootlegt. Het bevat bijna op elke bladzijde een waarschuwing tegen
het optimisme, dat de geheele Atjeli-geschiedenis aankleeft en waaraan
onze meeste rampen te wijten zijn. In het heden ligt het verleden, zegt
de dichter. Laat dan de studie de levende tactische studie onzer
Indische gevechten, ons hoeden voor de fouten van 't verleden en ons
opwekken tot navolging van het goede.
Januari 1885.
1885, Dl. II. 80