- 1261
vene critiek een „schotschrift" van een anonymus, dat hij met alleen
niet beantwoordt, maar waarvan hij zich zelfs mets aantrekt.
Ik laat in het midden, of die gemakkelijke manier, om zich van
eene ernstige critiek af te maken, de juiste is en of men door m het
publiek een stuk te bespreken, het bewijs levert, dat men het zich
niet aantrekt; dit doet hier minder ter zake. De scherpe woorden
van K. hadden S. getroffen en op bladzijde 493 van dezen jaar
gang verdedigt hij nader zijn geschrift en komt daarbij tot het be
sluit, dat „veel schrijven" aanleiding kan geven tot oppervlakkig
heid en dat het onderteekenen van geschriften met den vollen eigen
naam niet altijd een waarborg is, dat die stukken zijn geschreven ge
heel in het belang der behandelde zaak en niet in dat van den per
soon des schrijvers.
Het is wel jammer, dat S. redenen schijnt te hebben gehad, 0111
die repliek niet met zijn vollen naam te onderteekenendan toch
zou K. daaruit gezien hebben, dat zijn antagonist was een „achtens
waardig kameraad"hij had zich den inhoud der brochure van Nijgh
en Yan Dittmar dan in forma kunnen aantrekken en ze wederleggen,
voor zooverre hem zulks mogelijk was.
S. bleef echter S., doch deed mij de eer om een zijner bewijs
gronden te putten uit een artikel, dat ik in December 1884 in het
„Algemeen Dagblad van Nederlandsch-Indië" geschreven had over
Ombiliën-kolen (eene kolenmijn ter "Westkust van Sumatra). Ik dacht
toen niet dat daaruit eene polemiek in het Militair Tijdschrift zo.u
geboren worden.
Was dan ook de oud-majoor Kielstra getrouw gebleven aan het
geen hij zijn beginsel noemt en had hij ook het tweede anonieme
geschrift van S. onbeantwoord gelaten, dan zou hij mij een onaan-
genamen arbeid hebben bespaard; doch hij wilde niet, dat de oud-
kaïneraden hem van „landverraad" zouden verdenken en schreef „eene
kleine toelichting," die in N° 8 van dezen jaargang werd opgenomen.
En nog zou ik ontsnapt zijn aan den nooddwang, om in het onhai-
monische polemieke duo van S. en K. mee te doen, wanneer het
daarbij was gebleven, want ik zou het voortzetten van den pen-
nestrijd gaarne aan S. hebben overgelaten, als hij daarin lust had.
In een onderschrift heeft echter de afgetreden redacteur J. Gf. H.