BRIEYEN YAN CORNELIS.
Waarde Redacteur
Als ik eens wat te zeggen kreeg, zou ik op de eerstvolgende begroo
ting van het Departement van Oorlog een uitgaafpost doen brengen van
enkele honderden guldens en in verband daarmede een prijsvraag uit
schrijven „hoe een troep naar den eisch van den hedendaagschen tijd
dient geoefend te worden."
Welk een schat van practische wenken zoude men uit de in te komen
antwoorden kunnen zamelen en hoe gemakkelijk zou het zijn, om ook
vooral eens de beginselen vast te stellen ten aanzien van de oefening
van officieren.
Ik wensch met uwe vergunning deze vraagpunten eens van nabij
te bezien, op gevaar af, dat ik de plank niet weinig missla. Yoor dat
geval hebben de lezers zich slechts te vergenoegen met mijn goeden wil,
om nuttig te zijn.
Met genoegen las ik in het November N° van dit tijdschrift de me-
dedeelingen en denkbeelden daarover van „een compagniescommandant".
Ik deel die geheel.
Naar mijne meening moet aan den compagnies-, batterij- en eska
dronscommandant, in de wijze van oefening zijner soldaten, nagenoeg
onbeperkte vrijheid worden gelaten.
Is hem die taak te zwaar, weet een kapitein alleen in het gareel te
loopen, terwijl de hoofdofficier, zijn onmiddellijke chef, de teugels in han
den houdt, dan deugt hij niet voor den rang van kapitein.
Ik 'zal mij nader verklaren, wat ik met „nagenoeg onbeperkte vrijheid"
bedoel.
De bataljonscommandant om bij de infanterie te blijven regelt
het schijfschieten, opdat de eene compagnie de andere niet in den weg
sta, en hij verzamelt eens per 14 dagen de 4 compagnieën, om deze onder
het kader van ééne compagnie, op volle oorlogssterkte, te doen oefenen,
op de wijze als de kapitein van die compagnie voor zijn kader het meest
nuttig zal achten.