1284 moet worden gebroken, niet door het aannemen van een afwachtende houding op de grens, hetzij bij Assoean of bij Wady-Halfa, maar door hem een beslissende nederlaag toe te brengen in de nabijheid van Khartoem. Deze overtuiging is gegrond, niet alleen op militaire en finaneiëele over wegingen, maar ook op den toestand in Egypte zelf.—Naar mijne meening moet het programma door den Eersten minister, in het Lagerhuis ont wikkeld, hetwelk mij werd medegedeeld bij uw telegram van 7 Februari, volledig ten uitvoer worden gelegd. Iiet is, geloof ik, het voornemen der regeering Britsche bezettingen in Egypte te doen blijven, totdat de toestand van dien aard is, dat het land aan zich zelf kan worden overgelaten. Tot zoolang zijn wij verplicht, Egypte tegen den Mahdi of een anderen vijand te beschermen en zulke maatregelen te nemen, als noodig zullen blijken voor het handhaven der orde en van de inwendige rust. Zoolang Engelsche troepen in Egypte blijven, 'zijn wij verantwoor delijk voor de veiligheid tegen uitwendige aanrandingen en inwendige beroeringen. Daarom rust op ons de taak, om de macht en den invloed van den Mahdi te vernietigen. Wij kunnen dat op twéé manieren doen, hetzij door ons oorspronkelijk plan, om naar Khartoem op te rukken, uit te voeren en daar zijn macht te breken of wel, door het aannemen van een afwachtende houding op de grens van Egypte. Het eerste is een onderneming, waarvan wij het einde met zekerheid kunnen zien. Door haar ten uitvoer te leggen, schenkt men rust en vrede aan de bewo ners van Egypte en vele grensstammen, die ons gunstig gezind zijn en al kiezen zij niet beslist onze zijde, zich zeker van vijandelijkheden tegen over ons zullen onthouden. Daarbij komt dat alle voorbereidende maatre gelen voor de voorwaartsche beweging reeds zijn genomen en de daarvoor noodige uitgaven voor een goed deel reeds zijn gedaan. Het aannemen van een afwachtende houding daarentegen stelt ons voor de noodzakelijk heid van een eindelooze reeks kleine gevechten, die ten slotte bijna zeker zullen uitloopen op een oorlog minstens even ernstig als die, waarin wij nu gewikkeld zijn; alle grensstammen zullen zich tegen ons keeren; de toestand in Egypte zal langzamerhand van dien aard worden, dat Engel sche garnizoenen in steden als Keneh, Tantah en andere noodzakelijk zullen worden en ten slotte zullen de menschenlevens en het geld, die de onlangs afgeloopen veldtocht ons gekost heeft, en alle op offeringen, die wij ons hebben getroost, volkomen nutteloos zijn verspild. Ik kan er niet genoeg de aandacht op vestigen, dat in de oogen der inboorlingen, in het bijzonder van de Arabische stammen langs de oevers van den Nijl van af Assoean tot Aboe Hammed, het bezetten en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 669