1288
nieuw te voorschijn te komen. Zijn macht en zijn gezag over zijn vol
gelingen worden niet vernietigd door het feit, dat een deel zijner strijders,
aangevoerd door één zijner onderbevelhebbers, door de Engelschen te
Haifa of Korosko gevoelig getuchtigd zijn. Wij moeten met hem per
soonlijk afrekenen en wel zoo, dat niemand er aan twijfelt, dat hij zijn
geheele macht en invloed in de schaal heeft gelegd en verslagen is. Wij
kunnen hem den volgenden winter verslaan, of over eenige jaren als hij
een inval in Egypte doet. Naar mijn meening is er geen enkele reden
om aan te nemen, dat het laatste ons minder zal kosten dan in den herfst
naar Khartoem op te rukken. Integendeel geloof ik, dat de jaren van
onrust en onzekerheid, welke tot dat tijdstip nog moeten verloopen, ons
menschen en geld zullen kosten, die bespaard kunnen worden door het
uitvoeren van het oorspi'onkelijk plan, en ik hen er van overtuigd, dat
het oprukken naar Berber of de omstreken van Khartoem en het verslaan
van zijn leger onder zijn eigen oogen een grootere uitwerking zullen
hebben en in een heel ander licht zullen beschouwd worden dan het
verslaan van een leger, dat hij hierheen zendt om ons aan te vallen.
Ik kom dus tot de volgende slotsom
De strijd op leven en dood met den Mahdi of liever met het Mahdi-
dom komt onvermijdelijk vroeg of laat. Wij kunnen dien nu aanvaarden
en voorgoed met hem afrekenen of wij kunnen den roem, verworven ten
koste van buitengewone inspanning en hevige gevechten, het bloed en de
schatten, die de jongste veldtocht ons gekost heeft, vruchteloos doen
blijven (go for nothing) en beproeven den onvermijdelijken strijd voor
eenige jaren te ontwijken. Die jaren zullen voor Egypte vol onrust en
beroering zijn en een zwaren druk leggen op onze militaire hulpmiddelen,
terwijl de worsteling, die eindelijk komen zal, niet minder hardnekkig
zal zjjn, dan die wij nu kunnen tegemoetgaan. Dat en dat alleen hebben
wij bij een afwachtende houding te wachten. Ten slotte wil ik er op
wijzen, dat ik mij in dit schrijven zorgvuldig onthouden heb van be
schouwingen van politieken aard en van het behandelen der vraag, welke
van de twee openstaande wegen onze nationale eer en waardigheid voor
schrijft in te slaan. Dit ligt buiten mijn bevoegdheid, en al ware dit
ook niet het geval, dan zou dit toch niet noodig zijn, aangezien daar
omtrent slechts weinig verschil van meening kan bestaan.
Ik heb enz.
W OLSELEY.
Het zal wel onnoodig zijn, veel over den inhoud van dit merkwaardig