706 Atjeh; op den 16 April werd eene Chineesche prauw door 4 ge wapende Atjehsche sampangs aangevallen bij Batoe Poetie;opden 13 April werd zonder resultaat uit Lepong Ara eene patrouille gezon den, tot het opvatten van 4 met klewang en geweer gewapende maraudeurs; op den 1.6 April werd te Toengkoeb door 3 gewapende Atjehers, die niet gevat werden, een koebeest gestolenop den 26 April werd de hulp van een van Lepong Ara terugkeerend detache ment ingeroepen, tegen 6 gewapende Atjehers die vee roofden en met achterlating van hun buit ontsnapten; in den nacht van den 21 Mei drongen eenige Atjehers, onder het lossen van geweerschoten, de speelloods te Anagaloeng binnen, en maakten zich meester van het daar aanwezige geld; en in den nacht van den 22 of 23 Mei, wer den door lieden van de bende van Njaq Hassan, die sints maanden de XXYI Moekims onveilig maakten, aan de uiterste grens van Pena- joeng, een Chineesch huis beroofd en drie Chineezeu gedood en gewond. Maar behalve dat. Moet aan de commandemeutsorder van den 22 Mei 1881, het steeds toenemende verzet worden toegeschreven, dan zou dit onmiddellijk weder hebben moeten verminderen, toen, zooals de Minister mededeelde in Augustus 1882 (1), aan den Commandant van Groot-Atjeh, wat betreft de militaire maatregelen, weder vol le latitude was gelaten. Immers werd het terrein, in 1878, 1879 en vroeger veroverd, nog altijd door ons bezet; en was ook de sterkte der militaire macht ongeveer gelijk gebleven aan die op den 6 April 1881. Het tegenovergestelde vond echter plaats. Niettegenstaande veelvuldig patrouilleereuhet ageeren van zoogenaamde vliegende colonnes, en het naar hartelust tuchtigen d. w. z. branden en vernielen, in navolging der pioniers van de nieuwere beschaving zelfs met petroleum en dynamiet, ja zelfs niettegenstaande het weder vermeer deren der troepensterkte en het op nieuw vereenigen van het burger lijk en het militair gezag in eene hand, die van een militair, is de toestand in Groot Atjeh al erger en erger geworden, terwijl iedere zoogenaamde tuchtiging is gevolgd door al grootere en grootere voor niets meer terugdeinzende wraaklust van den vijand, en daarmede gepaard gaande al grooter en grooter wordende verliezen onzerzijds. (1) In het laatst van November en begin van December 1881, werd 14 dagen lang' over de geheele linie van Oleh-leh tot Djerir gepatrouilleerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 93