707 Wordt daardoor niet voldoende aangetoond, dat hij gelijk had, die, na kort geleden eene hooge militaire betrekking in Indië te hebben vervuld, mij in den aanvang van December 1879 schreef: „Ik „geloof wel dat de bevolking zich in den eersten tijd niet zal kunnen „oprichten, daartoe heeft zij te veel geleden, maar de tijd is voor haar „de heelmeester, en zoodra zij weer wat op krachten zal zijn gekomen, „is er brandstof te over, om het vuur weer voor goed te doen ont vlammen"? En had hij, die dat schreef, niet mede gelijk, toen hij op den 8 Augustus 1882 liet volgen: „Is men wel juist in zijn oordeel, „wanneer men den tegenwoordigen toestand toeschrijft aan de verandering „van bestuur? Zou de toestand niet dezelfde zijn, wanneer men aan „het hoofd van Atjeh een hoofdofficier als Gouverneur en Militair „Bevelhebber had gelaten? Na de verovering moest het blijken, dat „de Atjehers voor goed onderworpen waren, de oorlog uit was en „het meerendeel der troepen naar Java teruggezonden kon worden. „Dit kon niet, wanneer men krachtig wilde besturen, want dan had „men de troepen noodig om het veroverde land te bezetten. Het „land was wel veroverd, maar niet onderworpen, een bewijs dat de „agressieve politiek het doel van den oorlog, het einde daarvan, niet „bereikt had. En dit bewijs moest er toch zijn, al was het dan „maar voor het begin; dat het voor later geen steek zou houden „deed er minder toe, men zou dan wel eene andere reden vinden, „waarom het verzet blijft bestaan, zooals nu, de verandering van „het bestuur, en daarmede schuift de agressieve politiek haar stelsel „achter de gordijn of liever, moffelt het weg. Ik blijf er bij, dat de „agressieve politiek de oorzaak is van den tegenwoordigen toestand. Ik sprak hierboven van de voorboden van 't geen later gebeuren zou, die zich gedurende 1880 en 1881 vertoonden. Zij namen toe naarmate de bevolking terugkeerde, en de maraudeurs dus meer voordeelen konden behalen. Schijnbaar was de toestand in den eersten tijd na de verovering beter, maar ook slechts schijnbaar. Men had toen een bijna geheel verlaten land, waar de kwaadwilligen zich niet in groot aantal konden ophouden. Maar, zegt gij, de heer Pruijs van der Hoeven schreef toch in zijne rapporten van 25 April en 10 Mei 1881, dat de toestand in Groot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 94