709 „nel Geij van Pittius zijne nota stelde, en vóór dat er sprake was van „de invoering van het civiel bestuur, zonder twijfelen aangaven, wat „de gevolgen zouden zijn, van het te vuur en te zwaard veroveren „van een terrein boven onze krachten". U kunnen de door mij bedoelde voorspellingen moeielijk zijn ontgaan. Mocht dit echter onverhoopt 't geval zijn, dan veroorloof ik mij U te wijzen, op hetgeen de generaal Yan Swieten in zijn brief aan den generaal Knoop heeft gezegd, omtrent de gevolgen, die branden en vernielen in Atjeh zouden hebben; (1) op hetgeen die Generaal in zijn advies aan den Minister van Koloniën, omtrent het stuk van Patriot gezegd heeft, over de gevolgen die een voortdringen naar het binnenland, gepaard met het inboezemen van eerbied voor onze wapenen, door verwoesting en vernieling te vuur en te zwaard, zoude hebben (2); op de voorspelling van dien Generaal op bladz. 415 der Waarheid; op diens voorspellingen op bladz. 262 en 263 van zijn, van 1880 dagteekenend, antwoord aan den gen. Verspijck. Daarbij vestig ik uwe aandacht op het geen ik schreef in de Arnhemsche Courant van den 17 September 1874; in de mail-editie van de Indiër van den 29 Augustus 1874; in de mail-editie van de Indiër van den 26 September 1874; in het Algemeen Handelsblad van den 12 Januari 1875; in het Batavi- aasch Handelsblad van 15 Mei 1876 in de brochure „Atjeh gedurende de 2e expeditie en later" o. m. op bladz. 64 en 65, 73 en 74; op mijn van 1879 dagteekenenden 14n brief aan den kapitein Borel, en op mijn artikel „Tuchtigen volgens het oorlogsrecht" in het I. M. T. N°. 12 van 1879, welk laatste stuk den heer Jlir. Mr. J. K. W. Quarles van Ufford, met mijn betoog op bladz. 172 mijner „Open brieven" aanleiding gaf, om in de Economist van Februari 1880 te zeggendat het ten zeerste te hopen icas, dat zijne (mijne) conclusie onjuist zoude blijkenomdat er anders na de herhaalde tuchtigingen en brandstichtingen van het vorig jaaraan den oorlogstoestand in Atjeh nog niet spoedig een einde zoude komende onderwerping althans niet welgemeend zoude zijn. Dan nog vergun ik mij U te wijzen, op hetgeen mij op den -8 Juli 1879, tijdens de verovering der XXYI Moekims, werd voorspeld door een hoofdofficier, die de (1) Bladz. 488 der „Waarheid." (2) De „Waarheid" bladz. 460.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 96