EENE
OPROEPING
In zijne onlangs verschenen brochure, getiteld: „Voorheen en thans.
Eene vergelijkende beschouwing bij liet zeventigjarig bestaan der Militaire
Willems-Ordeheeft de schrijver indachtig ook aan den Ridder
plicht om tegen onrecht te strijden eene poging aangewend tot
het doen eerbiedigen onzer Ordestatuten, opdat eindelijk recht mocht
wedervaren aan een oud-officier van het Nederlandsch-Indisch leger,
die reeds elf lange jaren het slachtoffer is gebleven van ongehoorde,
in Nederland tot dusverre wellicht nog ongekende willekeur.
Ter bereiking van dat doel deed hij aan het slot van zijn Na
schrift een beroep, in de eerste plaats op de leden onzer Militaire
Ridderschap, en voorts op ieder onafhankelijk vrijheidlievend Neder
lander, in het vertrouwen dat velen hiertoe hunne medewerking zou
den willen verleenen. Zijn voorstel luidde: den Koninklijken Groot
meester een adres aan te bieden, daarin de diensten te schetsen door
den oud-Kapitein G. C. E. van Daalen zoo herhaalde malen op
het slagveld aan zijn vaderland bewezen, en Zijne Majesteit eerbiedig
te verzoeken, tegenover dien dapperen soldaat alsnog recht te doen
in naam der Wet.
Hij hoopte dat Zijne Majesteit dien onversaagden, beleidvollen
stafofficier der tweede Atjehsche expeditie dan het Ridderteeken on
zer Militaire Orde zou verleenen, waarvoor hij meermalen is voorge
dragen, dat hij op zoo schitterende wijze heeft verdiend, doch dat
hem, in strijd met de stellige voorschriften onzer Ordestatuten, werd
onthouden
Meerdere Ridders, en daaronder ook vele oud-strijders uit de ge
denkwaardige jaren 1830 en 1831, hebben sedert hunne instemming
betuigd met bovenbedoeld voornemen terwijl meerdere oud-generaals
van het Nederlandsche leger, wier namen eenen goeden en zuiveren