Y DE KRIJGSVERRICHTINGEN IN EDI EN GEDONG IN MEI EN JUNI 1878. (Met schetsen). Historisch en geographisch Overzicht. Pasei is de naam van dat gedeelte der Noordkust van Atjeh, dat zich uitstrekt van Telok Semawé aan de West, tot aan Diamant- punt en de Djamboe-ajer rivier aan de Oostzijde. Tegenwoordig verdeeld in een negental van elkander onafhankelijke staatjes, die samen een soort federatie vormen, was Pasei in het be gin der 16c eeuw nog een rijk, dat naast Pedir, als de belangrijkste en aanzienlijkste staat van Sumatra's Noordkust beschouwd werd. Kort na hunne vestiging in Voor-Indië, en terwijl zij op weg wa ren naar Malakka, deden de Portugeezen Pedir en Pasei aan, slo ten handelsverdragen met de vorsten en bouwden op laatstgemelde plaats een houten fort. Van de partijschappen, die het land verdeel den, en de onlusten en omwentelingen, die daarvan het gevolg wa ren, wisten de Portugeezen gebruik te maken om hun invloed en gezag in Pasei uit te breiden, tot zelfs een der vorsten van dit land, dien zij op den troon hadden geholpen, na zijn voorganger en tegenstander met hulp van den vorst van Aroe [in het Siaksche] te hebben verdreven, de opperheerschappij van Portugal erkende. Deze voorspoed duurde echter niet lang. Atjeh, een onderhoorig- heid van Pedir, had de gehoorzaamheid aan dat rijk opgezegd en, na eerst zijn medevasalstaat Daija te hebben onderworpen, zich ook van Pedir meester gemaakt, welks vorst even als die van Daija naar het Portugeesche fort te Pasei vluchtte, waar zij welwillend wer den ontvangen De beheerscher van den nog jeugdigen, maar zich allengs meer en meer uitbreidenden Atjehschen staat, wendde nu zijne wapenen 1885, Dl. II. 63

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 358