IETS OYER OPVOEDING EN OEFENING VAN DE INFANTERIE. In de grondslagen van het onderricht der infanterie staat o. a. aangeteekend, dat de kapiteins voor het onderricht en de vorderingen hunner onderhoorigen aan den bataljonscommandant verantwoordelijk zijn en voorts, dat de bataljonscommandanten de instructie regelen en daarbij zorg dragen, dat aan allen, op wie ten deze verantwoor delijkheid rustde noodige tijd en gelegenheid tot zelfstandig handelen gegeven wordtom zich van die verantwoordelijkheid te kunnen kwijten. Zoo luidt de theorie, maar...hoe is de werkelijkheid; wat leert daarvan de practijk? De infanterie wordt geoefend op eene wijze, als iederen bataljons commandant voor zich zeiven het best dunkt. Een inspecteur van de infanterie bestaat niet en de afdeelings- en gewestelijke militaire commandanten, voor zoover deze niet tevens bataljonscommandant zijn, laten de zelfstandigheid van den bataljonscommandant gemeenlijk vrij onaangetast. Eene algemeene instructie voor de infantérieoefeningen is niet bekend en het gevolg van dien toestand is, dat de oefeningen b. v. van het bataljon te Buitenzorg een geheel anderen geest ademen als van dat te Kedong-kebo. Zoo zal de eene majoor slechts eene enkele maal 's weeks de oefening van zijn vier compagnieën aan den compagniescommandant zeiven overlaten, terwijl wellicht de andere, buiten den Zaturdag en den voor het schijfschieten misschien vastbepaalden dag, al den overigen tijd aan de oordeelkundige distributie van zijn compagniescommandanten zal prijs geven. Een derde bataljonscommandant alweder zal met de eene hand het initiatief van den kapitein bevorderen door de compagnie volgens het orderboekje ter beschikking te geven, terwijl diezelfde chef met de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 493