110 gevolg van de wet op de Koninklijke Militaire Academie van 1877, in 1880 is aangenomen en bepaald. Volgens dat stelsel leert de artillerist en genist aan laatstgenoemde inrichting niet alleen een voornaam gedeelte van zijne vakkennis (onder anderen de artillerie-wetenschap en de verschillende bouwkundige vak ken), maar zijn zelfs in het programma van studie voor die wapens aan de Krijgsschool nog wiskundige vakken, als: mechanica en waarschijn lijkheidsrekening opgenomen. Is dus de artillerist en genist eerst na het verlaten der Krijgsschool voor zijne betrekking geschikt te achten, kunnen zij op den naam van wetenschappelijk gevormd officier vóór dat tijdstip nog niet volledig aanspraak maken, hunne rangorde voor latere bevordering wordt reeds na het verstrijken van den cadetten-tijd bepaald, alzoo op een tijdstip waarop nog een gewichtig deel van het voor hunne studiën vastgesteld programma moet worden behandeld. De kennis, door hen aan de Krijgsschool opgedaan, van hoeveel ge wicht ook voor hunne waarde als officier, oefent op die rangorde dus hoegenaamd geen invloed uit. Het onmiddellijk gevolg hiervan is, dat zij, die eenmaal bij het cadetten-eindexamen een der eerste nummers be haalden, den spoorslag missen om zich ook bij die verdere studiën op dat standpunt te handhaven, en dat het voor de overigen eene betrek kelijk onverschillige zaak is, te trachten zich door bijzonderen toeleg ten deze een hooger standpunt te verwerven. Zoolang voor de officieren der artillerie hier te lande de tegenwoor dige gunstige vooruitzichten op bevordering blijven bestaan en zij dns reeds bij het intreden van hun derde officiersjaar voor eene benoeming tot l™ luitenant in aanmerking kunnen komen, bestaat voor hen een prikkel, nu te hunnen aanzien de maatregel werd getroffen, om hen in bevor dering voorbij te gaan, wanneer zij daarvoor tijdens hun tweede ver blijfjaar aan de Krijgsschool aan de beurt kwamen. Voor de voor Indië bestemde officieren bestaat intusschen die prikkel niet. Integendeel, vooral voor hen doen zich omstandigheden voor, die er toe bijdragen om hun werklust eerder te bedwingen dan aan te wak keren. Gedurende hun academietijd aan strenge tucht gewoon en door gepaste maatregelen tot studie aangehouden, gaan zij, tot luitenant benoemd, onmiddellijk bij eene inrichting over, waar die studie uit den aard der zaak geheel anders moet zijn geregeld, en betrekken zij, op den jeugdigen leeftijd van 19-22 jaren die, althans voor het meeren- deel der menschen, volstrekt nog niet geschikt is voor eigen, vrije, ge zette studie kamers in eene stad als Breda, welke zoo veelvuldig ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 121