121
's vijands handen te doen vallen, door de officierenen eenige onder
officieren en manschappen naar achteren moest worden getrokken.
Deze handeling geschiedde onder de oogen van den generaal-majoor
J. B. Cleerens.
Op dezen noodlottigen dag kregen wij 28 gesneuvelden, onder
officieren en manschappen, en aan gekwetsten 5 officieren en 100
onderofficieren en manschappen. Onder de laatsten bevonden zich
de majoor Von Bihl, de kapitein Yogel, de inlandsche kapitein Noto
Prawiro, de 2e luitenant Ravens en de inlandsche 2e luitenant Pra-
wiro Di Medja.
De troepen namen hunne vorige stelling in, met uitzondering van
twee Europeesche compagnieën van het 6e bataljon, die in kleine de
tachementen naar Matoea (Padangsche bovenlanden) werden terug
gezonden, om de rust in het overige gedeelte der bovenlanden te
handhaven en de gemeenschap daarmede te verzekeren.
Na het geleden échec werden de ondernemingen tegen den vijand
voorloopig gestaakt en alleen de vijandelijke positiën nu en dan
door de artillerie, zoowel met de kanonnen als met de mor
tieren, geteisterd.
Na de komst van den generaal-majoor, commandant van het In
dische leger, F. D. Cochius, als commissaris ter Westkust van Suma
tra, op den 12cn April 1837, werden de operatiën tegen Bondjol en de om
liggende vijandelijke kampongs hervat. Baudoin onderscheidde zich
op den 25en Juni van dat jaar bij het aanvallen der vijandelijke
versterking voor de kampong Tandjong-boenga in Alahan-pandjang,
door met 25 Amboineesche soldaten van de 4e compagnie van het
6° bataljon, onder de bevelen van den kapitein A. Yan der Hart,
stormenderhand die versterking te nemen, en later de door ons ver
laten positie voor die kampong tweemaal met groote inspanning
en met een verlies van zes gesneuvelden en zeven gekwetsten weder
terug te nemen.
Deze behaalde overwinningen op den vijand werden door den
generaal-majoor Cleerens bij dagorder aan de troepen ter West
kust van Sumatra bekend gemaakt en werd tevens aan den Am-
boineeschen fuselier Manuel, stamb. n°. 1481, die een der dapperen