122
van dat kleine detachement van 25 man uitmaakte, voor het front der
compagnie als blijk van betoonden moed een met zilver gemonteer
de klewang uitgereikt.
Op den 28en Juni van datzelfde jaar werd de vijandelijke kam
pong Padang-boeloe in Alahan-pandjang bestormd door eene colonne,
bestaande uit twee compagnieën Europeanen en twee compagnieën
Amboineezen van het 6e bataljon en een compagnie Inlanders van
het 1D bataljon en aangevoerd door den majoor C. B. J. De Sturler.
Baudoin behoorde tot eene andere colonne, bestaande uit een com
pagnie Amboineezen van het 6° bataljon en 300 man Maleische
hulptroepen, welke onder bevel van den kapitein Yan der Hart
aan den oostkant langs het ravijn de kampong mede aanviel en deze
alstoen van die zijde heeft helpen innemen, terwijl de vijandelijke
kampong Tandjong-boenga (geboorteplaats van den Toewankoe Iman,
opperhoofd van Bondjol) tegelijkertijd werd vermeesterd.
Bij Koninklijk besluit dd. 8 Mei 1838 n°. 72 werd Baudoin,
wegens al deze bewezen diensten in den oorlog op Sumatra's Westkust,
eervol vermeld.
Den 3en Augustus 1837 kwam de luitenant-kolonel A. Y.Michiels
in de vallei van Alahan-pandjang aan en nam den 6en van die maand
het bevel over de troepen ter Westkust van Sumatra van den gene-
raal-majoor J. B. Cleerens over. Deze laatste vertrok naar Padang
en vervolgens naar Batavia.
Hu zoude dan Bondjol eindelijk ten val komen.
Ook Baudoin had aan de slotscène van het langdurige beleg nog zijn
aandeel. Toen op den 13en Augustus een gedeelte van het 6e bataljon, on
der den majoor De Sturler, de berglinie van Bondjol vermeesterde,
maakte hij zich met een peloton Amboineezen en de hulptroepen van Ba-
tipo na een gevecht van ongeveer twee uren meester van de vijandelijke
versterking, liggende voor de kampong Tandikei vlak achter Bon
djol en verdreef tegelijkertijd den vijand tot bij Tandikei, een punt
door den luitenant-kolonel Michiels van het meeste ge wicht geacht. (1)
Yerder heeft hij op den 16en Augustus 1837, door eene beweging
(1) Vergelijk H. W. Lange, Het Nederl. O. I. leger ter Westkust van Sumatra,
Deel II, blz. 261.