149 aan eene behoorlijke reserve, nog doet, een deel der schuld draagt van den achteruitgang van het wapen. Maar men is veel te veel geneigd om alle gebreken maar te wijten aan deze ééne, voor de hand liggende oorzaak, die men ziet, en daarbij niet te letten op de- andere, die men niet ziet, en die eigenlijk de kern van het kwaad vormen. Een officier, die in verschillende garnizoenen gediend heeft, de infanterie kent en haar verval ziet, komt spoedig tot de overtuiging, dat er nog verscheidene andere oorzaken daarvoor zijn, b. v. gebrek aan belangstelling in den soldaat, slecht systeem van oefening, minder goed kader, onvoldoende vorming en instructie der officie ren, maar dat al die oorzaken te herleiden zijn tot ééne hoofdoor zaak, dat is Te weinig leiding. Immers indien wij steeds goede leiders hadden, aan wie de oefening hunner inferieuren geheel was toevertrouwd en die daarvoor hart hadden, zou er ambitie bestaan, die er thans zelden is zou aan de officieren en het kader iets geleerd worden, dat thans te weinig gebeurtzou men zich meer toeleggen bij de soldaten kracht te ontwikkelen en den soldatengeest te verhoogen door doelmatige oefening, terwijl thans dikwijls de troep wordt bezig gehouden en de tijd gedood.en dat bij zooveel goeden wil. En wat is de aanleiding tot dit alles P Dat den luitenant, dikwijls met geringe elementaire kennis toegerust bij den aanvang zijner carrière, niets geleerd wordt, dat hij niet altijd uit zich zeiven animo tot werken heeft en eindelijk na veeljarige hersenverweeking onder de tropische zon, een belangrijk commando nadert, met niets toegerust dan eenige hoofdstukken van Diephuizen, eenige algemeene orders en de cacographie der menagerekeuing. (1) Het is ver van mij, hierbij eenig verwijt aan personen te willen doen. Het niet in allen deele voldoen aan hunnen eigenlijken werkkring is volstrekt niet altijd aan de personen te wijten, maar dikwijls veel meer aan de instellingen. En dit is m. i. bij ons het geval. In de eerste plaats wordt in ons leger te veel tijd besteed aan adminis tratieve werkzaamheden door troepenofficieren, die daar weinig of niet me- (1) In deze laatste treden de bataljons-commandanten en adjudanten op als leeraars in de Oostersche talen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 160